Bij edelherten hebben alleen de herten een gewei, de hindes niet. Herten worden dan ook wel aangeduid als geweidragers en hinden als kaalwild.

Bij het herttenkalf begint rond de 8 maanden op de kop twee bulten, het begin van de rozenstokken, zichtbaar te worden zichtbaar te worden. De rozenstok behoort tot het skelet en vormt de basis waarop het gewei wordt gevormd. De rozenstok wordt ieder jaar korter en breder. Een spitser heeft nog een smalle hoge rozenstok, bij een oud hert is de rozenstok intussen zo kort geworden dat de stangen als het ware aan de schedel zijn verbonden.

Bij 10-12 maanden zijn de rozenstokken volgroeid en begint de groei van het eerste gewei. In september is het gewei volgroeid en heeft in de meeste gevallen twee stokken oftewel spitsen, die een geheel vormen met de rozenstokken. De rozenkrans (de zichtbare scheiding tussen de rozenstokken en de geweistangen) ontbreekt dus, er zit alleen een verdikking tussen de relatieve dun en lange (5-8 cm) rozenstokken en spitsen (10-40 cm). Hoe ouder het hert is, hoe korter en dikker de rozenstokken zijn.




Wanneer een edelhert wordt afgebeeld, is dat vaak een mannelijk edelhert met een groot gewei. Het gewei vormt de weerspiegeling van kracht en gezondheid van het hert en wordt ieder voorjaar afgeworpen en is in de zomer, voor de bronstijd, weer volgroeid.

Elk jaar werpen de mannelijke herten de stangen af. Door zogenaamde beenvreters wordt via het bloed het bot net onder de rozenkrans opgelost en werpen de herten hun gewei af. Het tijdstip van afwerpen wordt door de hoeveelheid mannelijk geslachtshormoon bepaald. Eerst de oudere herten (februari-maart) en pas later (maart-april) de jongste herten. Soms worden de stangen gelijktijdig afgeworpen, maar het kan ook wel eens een paar dagen duren voordat de tweede stang valt. Het breukvlak, de zegel, is eerst nog rood van het bloed. Vrijwel direct begint de groei van het bot en wordt het nieuwe gewei gevormd, dat vooralsnog door een zachte grijsbehaarde huid, de bast, omgeven is. Net onder de huid en op het bot lopen de bloedvaten, die het groeiende gewei voeden.  Na 4-5 maanden is het gewei volgroeid en is de kern van bot verhard en verkalkt. De basthuid sterft af en gaat los zitten. Dit gaat met jeuk gepaard en de herten schuren met het gewei tegen kleine boompjes. Door dit vegen worden de takken en bomen beschadigd waardoor sappen uit de boombast vrijkomen. Deze boombastsappen geven tesamen met het nog aanwezige bloed in de basthuid, de kleur aan het gewei. In het gewei ziet men in de lengterichting 'baantjes' lopen, dit geeft aan waar de bloedvaten liepen.De geweipunten blijven blank, omdat die door intensief vegen de sappen geen vast krijgen op het gewei.

Image

Tot z'n twaalfde jaar kan het steeds groter en zwaarder worden, maar behoudt altijd dezelfde basisvorm. Hierdoor is het mogelijk de herten van jaar tot jaar te herkennen aan het gewei. De aantallen enden aan een gewei zegt niets over de leeftijd.

benamingen van de afzonderlijke geweitakken
Benamingen van de afzonderlijke geweitakken

 

Deze vorm is als voorbeeld getoond. Twee kronen (drie enden in de top per stang)  is al uitzonderlijk, maar er kunnen in uitzonderlijke gevallen per stang zelfs dubbele gaffels (links op de afbeelding) of een bekerskroon (rechts op de afbeelding) aanwezig zijn. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de kroon geheel ontbreekt en er slechts een end bovenin aanwezig is. De wolfstak is bijna nooit aanwezig. De oogtak is niet altijd aanwezig.

Afwerpen en opbouwen

Elk jaar werpen de mannelijke herten hun gewei af. Het tijdstip van afwerpen wordt door de hoeveelheid van het mannelijke geslachtshormoon bepaald. Deze zorgen voor de vorming van reuzecellen ook wel beencellen genoemd. Deze cellen zorgen ervoor dat de rozenstok en het gewei los van elkaar komen te zitten.

De eerste herten die hun gewei afwerpen, zijn de volwassen herten (6 jaar en ouder). Zij werpen in de periode vanaf begin februari tot begin maart hun gewei af. De spitsers en de niet volwassen herten houden hun gewei langer op. Zij werpen het, afhankelijk van hun leeftijd, af in de periode van begin maart tot begin mei.
Meteen na het afwerpen wordt begonnen met de opbouw van het nieuwe gewei met de groei van huid over de rozenstok. De rozenstok behoort tot het skelet en vormt de basis waarop het gewei wordt gevormd. De rozenstok wordt ieder jaar korter en breder. Een spitser heeft zodoende een smalle hoge rozenstok, bij een oud hert is de rozenstok intussen zo kort geworden dat de stangen als het ware aan de schedel zijn verbonden.


De fluwelen huid van het bastgewei en de nog ronde einden zijn goed zichtbaar.


Het onderste deel van het gewei is de rozenkrans, welke bij het jaarling hert echter nog ontbreekt. De geweistang bestaat verder uit een aantal enden en (meestal) een kroon. De enden hebben ieder een eigen naam te weten: oogtak, ijstak, middentak, wolfstak en kroon (welke uit meerdere enden bestaat). De ijstak ontbreekt regelmatig en de wolfstak meestal.
Het eerste gewei dat door een hert, de jaarling, wordt opgezet bestaat meestal uit twee rechte stangen zonder vertakkingen. Daarom spreekt men vaak over een spitser in plaats van jaarling. Het gewei wordt in de loop der jaren groter (meer enden) en zwaarder. Herten hebben tussen hun 8e en 12e jaar meestal hun 'grootste' geweien. Na hun 12ste jaar kan het 'terugzetten' beginnen, het gewei wordt weer kleiner en lichter. Nog steeds wordt vaak gedacht dat aan het aantal enden te zien is hoe oud een hert is. Dit fabeltje blijft helaas even hardnekkig bestaan als de mening dat men aan het aantal stippen van een lieveheersbeestje kan zien hoe oud deze is
Bij een hertengewei wordt vaak gesproken over bijvoorbeeld een 10-ender, hetgeen inhoudt dat het hert aan iedere stang 5 enden heeft (incl. de enden van de kroon).
Een gewei hoeft echter niet symmetrisch te zijn. Het aantal enden kan per stang verschillen en ook kan de ene stang een kroon hebben en de andere niet. Bij een ongelijk aantal enden per stang (bijv. 6 en 5 enden) spreekt men van een ongelijke twaalfender. Men gaat dan dus altijd van het hoogste aantal uit.

Leeftijd
Het eerste gewei komt in september in het jaar volgend op zijn geboortejaar en het hert wordt dan een spitser, een 1e kops hert genoemd. Hij bevindt zich in zijn 2e levensjaar, maar is, net als bij mensen, 1 jaar oud. Zo is een 5e kops hert 5 jaar (en een aantal maanden) oud.

Vorm en grootte
Wanneer men de hertengeweien uit diverse landen bekijkt ziet men dat er verschillende vormen voorkomen. De heer Van Haaften heeft reeds eerder in het Edelhert (winter 1997) aangegeven dat de vorm erfelijk is vastgelegd en dat men aan een prehistorisch geweifragment kan zien dat destijds in Nederland de edelherten dezelfde gewei-opbouw vertoonden als de herten van heden ten dage. Hij geeft ook aan dat de edelherten in Roemenië daarentegen een geheel andere geweiopbouw vertonen en geen echte kroon in het gewei hebben, maar een enkele of dubbele gaffel.
Ook het veel grotere (tot 450 kg en meer dan 140 cm schouderhoogte) Noordamerikaanse Wapiti-hert heeft een gewei zonder kroon.
In het boek 'Een koning in ballingschap' kan men lezen dat vroeger (17e eeuw) de Europese herten grote, zware geweien hadden. Er is een gewei uit die tijd met maar liefst 66 enden. Zie De geweienverzameling van slot Moritzburg
. De geweien werden later echter kleiner en lichter hetgeen twee oorzaken had. Ten eerste schoten de jagers hoofdzakelijk de best ontwikkelde herten en ten tweede verslechterde de kwaliteit van de biotoop (uiterwaarden niet meer bereikbaar, meer naaldbos in plaats van gemengd en/of loofbos). Men dacht jarenlang aan een 'degeneratie' van het edelhert, en sprak in Nederland over een Veluws hert met een kleiner, lichter gewei. Maar nadat in de 2e helft van de 20e eeuw de leefomstandigheden werden verbeterd door de aanleg van meer loofbos, het opkomen van ondergroei, en de aanleg van speciale wildakkers en/of bladakkers bleek dat er van degeneratie geen sprake was. De geweien werden weer groter en zwaarder.

Invloed biotoop

De grootte van het gewei (niet het aantal enden, maar de zwaarte, de forsheid) is dus een goede weerspiegeling van de voedselkwaliteit in de biotoop: in een goed biotoop zijn de geweien gemiddeld forser en zwaarder (evenals het lichaamsgewicht) dan in een slecht biotoop. Het is daarom niet zinvol om herten met zware geweien in een biotopisch minder geschikt gebied uit te zetten in de hoop herten met zware geweien te krijgen. Zo vertelde de Duitse onderzoeker Wölfel eens dat een spitser van een leidhinde vaak een groter en zwaarder geweitje heeft, omdat deze tezamen met de leidhinde de beste voedselplekken betrad. Hetgeen overigens niet automatisch inhoudt dat dergelijke spitsers voor de rest van hun leven een groot gewei zullen opzetten. Het blijkt namelijk dat er nauwelijks een verband bestaat tussen de lengte van het spitsergewei en de grootte van de latere geweiontwikkeling.
De invloed van de biotoop op het gewei is op zich niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat een hert ieder jaar opnieuw, in enkele maanden, een paar kilo's (4 tot 10 kg!) aan been aanmaakt met de opbouw van het gewei.
Een groot deel van de Veluwe is arm aan mineralen, een uitwisseling naar de voedzamere uiterwaarden is (nog) niet mogelijk, het bijvoeren is gestopt en in sommige gebieden zijn ook de wild- en bladakkers en likstenen verdwenen. Nu al zijn de verschillen in biotoopkwaliteit tussen de verschillende leefgebieden op de Veluwe te zien in de gemiddelde gewichten van de spitsers. Het beperkte mineralenaanbod van de Veluwse bodems uit zich in de dieren (gemeten in botten en organen), vandaar dat het beperkte mineralenaanbod een aandachtspunt moet blijven.
De invloed van een rijk biotoop op het gewei was ook goed te zien aan de ontwikkeling die volgde op de introductie van Veluwse edelherten in de Oostvaardersplassen: het gewicht van een geweistang van het Aardhuis hert (12 jaar oud!!) was toegenomen van 2,6 kg (Aardhuispark / Veluwe) naar 4,28 kg (Oostvaardersplassen) het jaar erop. Nadat de beschikbare hoeveelheden voedsel/mineralen per hert verminderde liepen ook de geweigewichten terug tot minder dan 3 kg.
De geweien van herten zien er allemaal verschillend uit, ieder hert is dan ook aan zijn geweiopbouw te herkennen. De vorm (kroon/geen kroon) en het aantal enden is een genetisch bepaald gegeven. De grootte en zwaarte van het gewei daarentegen geeft een goede weerspiegeling weer van de kwaliteit van de biotoop.

foto dick van den Hoorn
Na het afwerpen groeit het nieuwe gewei in 4,5 maanden weer aan, in deze tijd bedekt door een fluweelzacht vel, de bast genoemd. Dit is zeer gevoelig en rijk doorbloed. Tijdens warme zomerdagen kunnen herten veel last hebben van vliegen, die op hun beurt weer worden belaagd door een witte kwikstaart. Als het gewei volgroeid is wordt het vel afgeveegd langs bomen en is het nieuwe gewei klaar en ongevoelig