Ik heb van harte de petitie ondertekend van Mark Tuit, directeur van IVN Noord,
om het edelhert in Drenthe te behouden. De provincie Drenthe maakte in haar faunabeheerplan in 2014 nog ruimte vrij voor edelherten, damherten en wilde zwijnen. In 2017 boog een provinciale stuurgroep, bestaande uit overheden, natuurorganisaties, jagers, boeren en ondernemers, zich over de vraag of edelherten in Drenthe kunnen (over)leven. De consequenties zijn besproken en in Drenthe zijn een aantal gebieden aangewezen die geschikt zijn, zoals het Het Nationaal Park Drents-Friese Wold. Natuurorganisaties zijn voor. In Drenthe heeft men onderwijl natuurgebieden met elkaar verbonden. Zo heeft Staatsbosbeheer de afgelopen jaren de natuur geschikter gemaakt voor rondtrekkende dieren, waardoor dieren de ruimte krijgen om veilig van het ene naar het andere gebied te trekken. Zo kwam in 2013 het fauna-ecoduct over de A28 tussen Beilen en Spier tot stand die een vrije doorgang maakte.
Inmiddels zijn ook de wolf, otter en bever na langere tijd weder teruggekeerd in Drenthe.
Dwingelderveld is laatste jaren veel natter gemaakt, ideaal voor dieren zoals het edelhert.
Toch komt de introductie van het edelhert in groter verband nog steeds niet van de grond in Drenthe. Nu er een edelhert spontaan vanaf de Veluwe de IJssel overgezwommen en in Drenthe beland, wil de provincie het mooie dier na een verblijf van twee jaar zonder mores doden. Blijkbaar kan het edelhert, die ook in de Boerenveensche Plassen vlak bij Hoogeveen is waargenomen, in Drenthe goed gedijen. Maar het edelhert is schuw en laat zich overdag moeilijk zien. Nu laat ie zich overdag zien en wordt hij door heksenjacht mogelijk de nacht
in gedrongen. Zodra grofwild, waaronder ook het wilde zwijn, die ook in Drenthe zijn
gespot, de Drentse grens oversteken moeten ze nog steeds worden afgeschoten, waarbij verkeersveiligheid, volksgezondheid en landbouwschade worden aangedragen als redenen.
Het zero- tolerantiebeleid van de Provincie staat haaks op haar positieve opstelling eerder.
Als grofwild op de Veluwe wél kan gedijen waarom dan niet in Drenthe? In Drenthe
is het veel minder druk met mensen en verkeer dan op de Veluwe en is de bodem voor edelherten veel voedzamer dan op de schrale Veluwe waar wild noodgedwongen mineraalstenen likt. Opvallend is dat in Drenthe de reeën veel voller en gezonder zijn dan op de Veluwe. Ook is in Drenthe veel meer ruimte in tegenstelling tot op en rondom de Veluwe.
Maar dat moet de Provincie Drenthe wel haar best doen de randvoorwaarden te creëren, zoals afrastering/roosters plaatsen, mensen voorlichten, een proefgebied maken en landbouwers compenseren. Maatregelen die allang eerder in de omgeving van Arnhem zijn genomen.
Bovendien is grofwild in Drenthe goed voor de natuurbeleving en het toerisme. Edelherten verkopen goed op de Veluwe. Jaarlijks trekken tijdens de bronst heel veel toeristen en fotografen, ook uit Drenthe, waaronder ondergetekende, vanwege de edelherten naar de Veluwe om daar de edelherten met hun machtige geweien live te beleven. Dat wil men en
kan toch ook in Drenthe? Wat is er mooier om op een koude, donkere nacht het
indringende burlen te horen. Drenthe recreatieprovincie één van Nederland? Want mij
betreft zou het natte heidegebied Nationaal Park Dwingelderveld een goed biotoop zijn. Want niet de droge heidegrond, maar grasrijke landen met veel water is het habitat van de edelhert.
Ik hoop van harte dat ik nog tijdens mijn leven een roedel edelherten in Drenthe mag beleven.
Ronald Wilfred Jansen, Hoogeveen
Ogen van herten hebben langgerekte pupillen in tegenstelling tot bijvoorbeeld katten en mensen, die ronde pupillen hebben. Herten hoeven alleen de omgeving in de richting de horizon in de gaten te houden. Doordat hun pupil langgerekt is, kan het hert daardoor een breder zichtveld waarnemen. Tevens bevat het oog van een hert voornamelijk z.g. staafjes en minder kegeltjes. De kegeltjes, waarmee het netvlies bedekt is, werkt het beste in fel licht. Staafjes zijn erg lichtgevoelig en hiermee kan in donkere situaties beter gekeken worden. Kegeltjes maken kleurwaarneming mogelijk en hiermee is het zicht scherper en kunnen sneller veranderingen in het beeld worden waargenomen dan met staafjes. Om beweging door herten goed te kunnen waarnemen is de pupil langgerekt in de breedte om het gemis van bewegingsgevoeligheid in het donker te compenseren. Door de plaatsing van de ogen bijna aan de zijkant van het hoofd, heeft een hert een zichtsveld van bijna 360˚, Een hert ziet dus minder goed kleuren, maar des te beter bewegingen. Maar er is nog een bijzonderheid in het oog van een hert. Hij is namelijk cardanisch 'opgehangen' in de oogkas. Onafhankelijk van de stand van het hoofd blijft het oog horizontaal !!! Zie hieronder het oog van een damhert.
Hier een serie afbeeldingen van een hert gefotografeerd door Herman Meijboom. Herman komt dit hert regelmatig tegen, zo vaak dat Herman ons d.m.v. foto's op de hoogte gaat houden van de ontwikkeling van het gewei. Hierboven het Vredeshert*, pas geleden gefotografeerd. Klik linksonder op "lees meer" om de serie tot nu toe te aanschouwen. *door zijn vredige blik
Het is een markant hert dat een hele roedel met zich mee op sleeptouw kan nemen. En bepaalt hoe enen wanneer er weer verder getrokken moet worden. En alsof hij even genoeg heeft van het grote roedel, trekt hij zich alleen of met een jong hert een paar dagen terug.
“Iedere haar die de jager verliest, ziet de moeflon, de vos heeft het opgemerkt, en het edelhert heeft het geroken”, zo luidt een oude jagersspreuk. Geen zintuig is echter belangrijker voor het wild dan de neus. Reden genoeg om ons daar eens mee bezig te houden.
De verschillende fasen van de geweicyclus, de groei, de mineralisering, het vegen en het afwerpen zijn nauw met de sexuele cyclus van het hert verbonden en worden onder invloed van meerdere in het lichaam gevormde hormonen gestuurd. Daarbij komt nog de belangrijke factor voeding.
Het gewei is niet slechts een trofee en herinneringsstuk voor de jager, maar ook een veelzijdig onderzoeksobject voor de wetenschap. Want het vormt met zijn in perioden verlopende ontwikkelingscyclus een uniek fenomeen in de natuur.
Bij volwassen herten is het gewei normaliter rond juli uitgegroeid en begin augustus volledig verbeend. In het algemeen geldt dat de geweivorming bij oudere herten eerder begint en eerder voltooid is als bij jongere herten. De opbouw van het gewei gebeurt door een doorlopende groei van de toppen van de kolven; bij kapitale herten kan die groei in de snelste groeifase 1,5 cm per dag bedragen.
Tijdens deze groeifase veranderen de kolven doorlopend van samenstelling. De snel groeiende toppen van de kolven bestaan aanvankelijk uit een zachte kraakbeenachtige substantie, waaraan voortdurend calcium- en fosforverbindingen toegevoegd worden.
Door deze aanvoer van mineralen wordt het kraakbeen op den duur opgelost en vervangen door beenvormende cellen, waardoor tenslotte het gehele gewei verhardt en verbeent.
Daarbij ontstaat een vaste buitenkant en een poreuze kern met talrijke kleine ruimtes die tijdens de opbouwfase met bloed gevuld zijn.
Eiwitstangen.
Tijdens het voortschrijdende opbouwproces verandert de chemische samenstelling van het kolvengewei ook doorlopend. De belangrijkste bouwstof tijdens het groeiproces zijn eiwitverbindingen. Daardoor is in de toppen van de kolven het aandeel eiwit zeer hoog. Pas 5 -7 cm onder deze groeizone neemt het eiwitpercentage af, doordat er steeds meer minerale stoffen worden aangevoerd. Ondanks deze van beneden naar boven verlopende mineralisering blijft toch het aandeel eiwit in de kolvenmassa tijdens de groeifase rond de 60%. Het aandeel minerale stoffen bedraagt dan 30-40%.
Dit verandert pas aan het einde van de groeifase, nog voor het gewei geveegd wordt. Dit proces duurt 3 tot 4 weken. De mineralisering van het kolvengewei is daarna voltooid.
Ofschoon het gewei in dit stadium niet meer groeit, en ook de omvang ervan niet meer verandert, neemt het in gewicht nog sterk toe als gevolg van de voortdurende aanvoer van mineralen.
Tegen de tijd van het vegen bestaat het dan geheel verbeende gewei voor meer als de helft uit minerale stoffen, (50-60%) waarbij calcium (25-30%) en fosfor (15-20%) de belangrijkste zijn.
Het aandeel van organische, overwegend eiwithoudende stoffen bedraagt dan ongeveer 36-42%. Het watergehalte bedraagt in dit stadium ongeveer 14%. In de loop van de tijd neemt dit echter langzaam af.
Hormonen en licht.
De gehele cyclus van het gewei in al zijn stadia is onlosmakelijk verbonden met de sexuele cyclus van het hert, en wordt hoofdzakelijk door hormonen gestuurd. De belangrijkste rol spelen hierbij het groeihormoon somatropine en het geslachtshormoon testosteron, die met elkaar in wisselwerking staan.
De groei van de kolven gebeurt in eerste aanleg onder de invloed van het door de hypophyse gevormde groeihormoon. Dit groeihormoon wordt echter pas aktief, als het testosterongehalte in het bloed zeer laag is, dat is dus in de late winter en het vroege voorjaar.
De mineralisering van het kolfgewei, die het afsterven van de bast en aansluitend het vegen bewerkstelligt wordt echter door het in de testikels gevormde geslachtshormoon beinvloed. Dit geslachtshormoon is ook verantwoordelijk voor de vorming van de rozenstokken bij herten.
Als hertenkalveren op jonge leeftijd gecastreerd worden vormen zich geen rozenstokken, en dus ook geen gewei. Dient men echter onder experimentele omstandigheden kaalwild (hindes) het geslachtshormoon testosteron toe, dan ontwikkelen zich duidelijk rozenstokken.
Wanneer bij een volwassen hert, (dus met al ontwikkelde rozenstokken) door b.v. een ontsteking of verwonding aan de testikels, de vorming van het hormoon testosteron uitblijft, dan groeit het kolvengewei ongecoördineerd en de uitharding door mineralentoevoer ontbreekt. Er ontstaat dan vaak een z.g. “pruikgewei”. Dit gebeurt echter bij reewild veel vaker dan bij herten.
Het daglicht is van beslissende invloed op de hormoonhuishouding en de geweicyclus. Door de toenemende daglengte in het voorjaar begint de vorming van het groeihormoon somatropine in de hypophyse, en stimuleert daardoor de vorming van een nieuw gewei.
Vanaf juni wordt steeds meer geslachtshormoon testosteron gevormd.
Door deze stijgende hormoonspiegel in het bloed wordt de groei van het kolvengewei langzaam vertraagd, het gewei wordt daardoor versterkt gemineraliseerd ( verhardt) en daarna aansluitend geveegd.
Na de bronst neemt de geslachtshormoonspiegel in het bloed weer af, nadat de testikels hun activiteiten beeindigd hebben.
Het groeihormoon somatropine krijgt dan weer meer invloed op het lichaam. De vanaf februari versterkte vorming van dit hormoon heeft het afwerpen van het oude gewei en de vorming van het nieuwe gewei tot gevolg.
Deze sturing van de geweiopbouw in al zijn fases is nauw met de sexuele cyclus van het hert verbonden.
Buiten de beide genoemde hormonen, somatropine en testosteron, zijn bij de geweivorming ook nog andere hormonen en hormoonachtige stoffen aktief. Van sommige daarvan is de preciese werking niet bekend.
Het daglicht.
De invloed van de daglengte op de geweiontwikkeling is door experimenten afdoende bewezen. In een geval werd door een ingrijpende verandering ( verkorting van de daglengte en het aantal uren zonlicht) zelfs meerdere geweicycli in 1 jaar bewerkstelligd.
De sterkte van het te vormen gewei is afhankelijk van de mogelijkheid van het hert om voldoende voedings- en mineralen op te nemen en te verwerken.
Het “ architectonische bouwplan” van het gewei is in grote lijnen genetisch vastgelegd, en blijft bij de meeste herten hun hele leven onveranderd. Daarnaast speelt ook de genetische aanleg van het dier om voedingstoffen efficient te kunnen aanwenden voor het gewei, een belangrijke rol.
Een beslissende rol spelen echter de leefomstandigheden, die uiteindelijk voor de geweisterkte bepalend zijn. Een bijzonder belangrijke factor is de voeding. Er is een duidelijk verband tussen de conditie van het hert en de geweisterkte. Meerdere proeven toonden aan dat bij hogere lichaamsgewichten het gewei in verhouding ook zwaarder is.
Voederproeven van Franz Vogts.
Een overtuigend bewijs van het belang van goede voeding leverden de experimenten van de Duitse bioloog Franz Vogt. Hij bereikte in zijn proefgebied tussen 1930 en 1941, dat de lichaamsgewichten bij zijn proefdieren (in een omheind gebied) bij een extreem rijk dieet aan voedingsstoffen en mineralen van 160-220 kg. stegen tot 300-350 kg. levend gewicht. Daarbij steeg het gewicht van het gewei van volgroeide herten van 5- 7 kg. naar 12-14 kg.
Dit verschijnsel is ook van uit de Oostvaardersplassen bekend: nadat er Veluwse herten waren overgeplaatst naar de O.V.P., bleken de afworpstangen het volgende jaar aanmerkelijk zwaarder te zijn dan op de Veluwe, een gevolg van het rijkere voedselaanbod.
Het door hem bij de proeven verstrekte voer had een zeer hoog eiwit- en energiegehalte. Ook was het rijk aan calcium en fosfor. De herten kregen dit voer het jaar rond verstrekt.
Alleen daarom al zijn de uitkomsten van deze proeven niet geldend voor de vrije wildbaan. In de praktijk wisselen immers perioden met weinig en overvloedig voedsel elkaar af.
De uitkomsten van de proeven van Vogt bewijzen echter wel de enorme potentie van het organisme van het edelhert onder gunstige omstandigheden.
Een hert met een gewei van 10 kg. of meer moet in een tijdsbestek van 120 dagen minstens 4 kg. organische stof en meer dan 5 kg. mineralen mobiliseren. Dat betekent omgerekend een dagelijkse groei van 33 gr. organische stoffen en 42 gr. minerale stoffen.
De invloed van rust in het leefgebied.
De groei van het gewei verloopt niet lineair. Vooral tijdens de periode met de snelste groei, (van de 6e tot de 12e week, dus ongeveer van de 2e helft van april tot begin juni ) is de behoefte aan organische bouwstoffen zeer hoog. In die tijd neemt het gewicht van het gewei vaak 120 gram of meer per dag toe.
Het grootste deel van de de daarvoor benodigde eiwitten en eiwitverbindingen neemt het hert op door zijn voeding, want eiwit is slechts in beperkte mate in het lichaam opgeslagen, in tegenstelling tot vet, dat wel voorradig is.
Op grond van onderzoekingen is bekend dat herten van 180 kg. of zwaarder, per dag 15 tot 25 kg voedsel opnemen. Dat betekent ongeveer 3-5 kg droge stof. Bij een ruweiwitgehalte van ongeveer 140 gr. per kilo droge stof neemt het hert dus 420-700 gr. ruweiwit per dag op. Dat betekent bij een spijsverteringscoefficient van 70% ongeveer 300 tot 500 gr. verteerbaar eiwit per dag.
Dit is voldoende om de behoefte tijdens de geweigroei te dekken.
Een belangrijke voorwaarde daarbij is, naast een kwalitatief goede voedselvoorziening, dat er maximale rust heerst in het leefgebied.
Een geheel andere situatie ontstaat als de herten tijdens de geweigroei
slecht en schraal voedsel ter beschikking hebben, en hun natuurlijke dagritme van rusten en laveien door herhaalde verontrusting verstoord wordt.
Onder deze omstandigheden worden de voedingsstoffen anders gebruikt dan voor het “luxe orgaan” gewei, namelijk voor de directe instandhouding van het lichaam.
Op grond van het voorgaande kunnen herten slechts dan een sterk gewei opzetten als er voldoende goed voedsel aanwezig is, en dat in alle rust kunnen opnemen in een ongestoord dagritme van rusten en laveien.
Bij gedomesticeerde herten (en daardoor niet gevoelig voor menselijke verstoring) stelden we tijdens de voorjaars- en zomermaanden tussen april en augustus, 7 tot 12 graasperioden per 24 uur vast. De totale graastijd bedroeg voor de meeste dieren 5 tot bijna 8 uur per dag, herkauwen niet meegerekend. Daarbij vond het grootste deel van de activiteiten plaats tussen zonsopgang en zonsondergang.
Minder dan 1/3 van de graastijd viel in de schemering en de nacht.
In het door de mens intensief gebruikte landschap wordt het roodwild door voortdurende verstoring meestal gedwongen zich een groot deel van de dag terug te trekken in dichte en voedselarme dekkingen.
Om te laveien treedt het dan slechts uit tijdens de schemering en de nachtelijke perioden, die vooral in het late voorjaar en bij het begin van de zomer erg kort zijn. Het verlies aan graastijd tijdens de licht uren kan dan leiden tot een verminderde opname van voedingsstoffen.
Een tekort aan voedingsstoffen en bouwstoffen voor het gewei kan het gevolg zijn.
Laatste reserves.
Een wezenlijk deel van de voor de geweiopbouw benodigde mineralen is pas in de 3e periode van de groei nodig. Anders dan eiwit kunnen mineralen voor een groot deel uit de in het lichaam voorradige reserves worden gemobiliseerd. Calcium en fosfor worden vaak in voldoende grote hoeveelheden in het lichaam opgeslagen en bij behoefte weer vrijgegeven. Deze opslag van mineralen vindt hoofdzakelijk plaats in het skelet van het dier en kan indien nodig weer vrij gemaakt worden.
Het totale skelet van een ongeveer 200 kg. zwaar hert bevat 2 tot 4 kg. calcium, en 1,5 tot 2 kg. fosfor. Hoeveel daarvan voor de geweiopbouw beschikbaar komt, is nog niet precies vastgesteld.
Van landbouwhuisdieren is bekend dat zij b.v. tijdens de zoogperiode grotere hoeveelheden calcium en fosfor uit hun skelet kunnen vrijgeven.
Het vrijmaken van ongeveer een vijfde van het in het skelet opgeslagen calcium en fosfor wordt nog als normaal gezien. De behoefte voor de geweiopbouw kan echter veel groter zijn.
De groei van het gewei stelt slechts dan hoge eisen aan het lichaam wanneer zeer grote, kapitale geweien opgezet worden. De vorming van geweien tot ongeveer 6 kg. gewicht betekent voor een volwassen,normaal gezond hert met een normaal voedselaanbod geen bijzondere belasting.
Zoogperiode.
Een veel grotere prestatie moet de hinde opbrengen tijdens de drachtperiode en de zoogtijd. De foetus bij het hoogdrachtige dier neemt in de laatste 4 tot 6 weken voor het zetten in gewicht toe met 3-5 kg., waarbij het normale geboortegewicht van het kalf 8-10 kg bedraagt.
De melkproduktie van een zogende hinde ligt tussen 3,5 en 5 liter per dag. Deze melk bevat maar liefst 10% eiwit en 9% vet, bijna 3 maal zo veel als koemelk!
Hoewel het eiwit- en vetgehalte in de melk tijdens de zoogperiode licht daalt, produceert de hinde in de eerste 3 maanden van het zogen in totaal 28 tot 40 kg. eiwit en 25 tot 36 kg. vet.
Dit alles vergt een enorme prestatie van de stofwisseling, die dan ook veel hoger ligt dan die van het hert voor zijn geweiopbouw.
Daarbij komt nog dat vrouwelijke dieren in vergelijking met de mannelijke dieren, een wezenlijk lager gewicht en daardoor minder opslagcapaciteit van voedingsstoffen en mineralen in hun lichaam hebben. Al met al leveren de hindes werkelijk een topprestatie.
Maar intussen weet men uit onderzoek in Schotland ook dat herten met kapitale geweien, vaak dochters met grote melkproduktie hebben....
Vertaling door Henk Ruiterkamp vanuit het blad Pirsch over de ontwikkeling van het gewei
Art. 37 van de wet zegt letterlijk: Het bevorderen van de wildstand door middel van bijvoeren is verboden, behoudens bijzondere weersomstandigheden als bedoeld in artikel 46, vijfde lid (Gedeputeerde Staten kunnen, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van wild vergen, de jacht voor de hele provincie of een deel daarvan, voor een bepaalde tijd sluiten.)
Het bijvoeren is sinds 2002 niet meer toegestaan. |
Bijvoeren is sinds april 2002 dus niet meer toegestaan. Vele faunabeheerders zijn er trouwens al eerder mee gestopt of sterk verminderd. Sommige pas op het laatste moment, wat bij het wild tot problemen heeft geleid. Steeds waren de dieren verzekerd van bieten, aardappelen, brokken, appels enz., vooral als er weinig voedsel te vinden was (winter en vroege voorjaar). Nu moesten ze zelf leren om voedsel te vinden in de voedselarme tijden. Het heeft een paar jaar geduurd voordat het wild aan de nieuwe situatie gewend was.
Momenteel mag er slechts wat lokvoer verstrekt worden:
-ten behoeve van tellingen het wild op te telplaatsen te krijgen
-ten behoeve van afschot het wild op de afschotplek te krijgen
-ten behoeve van educatieve doeleinden het wild op observatieplaatsen te krijgen.
De hoeveelheid voer is voor de eerste twee uitzonderingen slechts 15 kg per 100 hectare per jaar mag als lokvoer verstrekt worden. Dat is zo weinig dat één zwijn in een gebied van één bij één km er slechts twee weken van zou kunnen leven en werkt dus niet standverhogend.
Verstrekking van mais op een telplaats
De duiven en de gaaien zijn er als eerste bij
Maar de zwijnen komen uiteindelijk ook
Aan de prenten is veel af te lezen.
De prenten van het edelhert zijn de hoefafdrukken op de grond.
De prent van een volwassen edelhert heeft een lengte van ongeveer 8 cm, de breedte kan varieren van 5 tot 7 cm. In zachte ondergrond zal de prent in zijn geheel zichtbaar zijn, inclusief de voetballen. De voorste ronding van de prent zal t.o.v. de middellijn iets naar buiten wijken (zie tekening hierboven). De prent van een hinde staat daarintegen exact parallel met de middellijn.
Er is nog een manier om te ontdekken of we met een hert of een hinde te maken hebben. Daarbij gaat het om de voorste vorm van de prent. Bij een hert is dat een rondboog, bij een hinde een spitsboog (zie tekeningen hierboven).
Wanneer we meerder prenten (ca 6-7) van niet verontrust en rustig stappend wild achter elkaar zien staan, dan kunnen we zelf zien of we met een jong of ouder hert te maken hebben. Trek een middellijn tussen de rechter en linker prenten.
De afstand tussen de linker en rechter loperprent is A. De afstand van de lijn tot de prent is B
*vertrouwd= niet verontrust en rustig stappend
Bij A=70 cm en B=7 cm, dan is het hert van middelbare leeftijd.
Bij A=57 cm en B=5,5 cm, een jong hert
Bij A=57 cm en B=3 cm, een hinde
Bij A=40 cm en B=4 cm, een kalf
Bij vertrouwd gaand wild zullen de schelen van de linkerachterloper princies in de prent van de linker voorloper komen. Bij vluvhtig wild staan de prenten los van elkaar.
Tanden en kiezen
Net zoals als bij de mens heeft het hert eerst melktanden en breken later de definitieve tanden en kiezen door. Omdat dit een vrij stabiel proces is, kan aan de hand van de groeistatus en de slijtage van het gebit de eerste 2 jaar vrij nauwkeurig de leeftijd van het hert bepaald worden. Na 2 jaar kan alleen nog maar een indicatie gegeven worden aan de hand van de slijtage van het gebit. De slijtage is niet alleen afhankelijk van de ouderdom van het hert, maar ook afhankelijk van de genoten voeding door de jaren heen. Aan de hand van diversen kenmerken zoals de gewei specificatie, zoals diameter van de rozenkrans, lengte van de rozenstokken, massa in het gewei en de kaken kan een nauwkeurigere schatting gemaakt worden.
leeftijd | omschrijving (per kaakhelft) |
afbeelding |
tot 2 maanden |
-3 melksnijtanden (i1+i2+i3) en 1 hoektand zichtbaar |
volgen nog |
2-3 maanden |
-Eerste 3 premolaren (p1+p2+p3) komen achter elkaar door -3e premolaar (p3) is 3-delig |
|
ca 4 maanden |
-Achter de 3 premolaren komt de eerste blijvende kies (M1) |
|
ca.14 maanden |
-Snijtand wisseling (middelste snijtand (i1) wordt blijvende snijtand (I1) |
|
ca.16 maanden |
-Snijtanden wisseling (2e en 3e melksnijtand (i2+i3) wordt blijvende snijtand I2+I3) |
|
17-18 maanden |
-Melkhoektanden worden gewisseld (in de onderkaak tegen de snijtanden, in de bovenkaak zijn dit de grandels en staan vrij) |
|
22-25 maanden |
-De derde blijvende kies breekt door (M3) |
|
ca.25 maanden |
-De melkkiezen zijn afgesleten en wordt gewisseld naar P1+P2+P3 (P3 is 2-delig!) |
|
ca.30 maanden |
-De derde blijvende kies M3 is volledig uitgegroeid |
Opmerkelijk is dat de derde premolaar (melkkies) 3 lobben heeft en na de wisseling met ca. 25 maanden heeft de kies 2 lobben.
Naast rust en voedsel is dekking de derde van belangzijnde factor in het leefgebied van het edelhert. De dekking kan bestaan uit een dicht bladerdek van struiken of een vak met dicht op elkaar geplaatste dennen, waar een hert wel door kan komen maar een mens nauwelijk. Ook is een heuvelachtig terrein zeer geschikt om dekking aan de herten te bieden. Ook kan afstand een vorm van dekking bieden. Toenaderende mensen zijn snel op te merken en biedt de herten gelegenheid om zich tijdig en rustig uit de voeten te maken. Een goed voorbeeld zijn de herten op de Asselse Heide. Een voorspelbare omgeving geeft ook dekking en een vorm van rust. Ondanks dat er een drukke weg vlak langs de standplaats van herten loopt of tientallen mensen rumoerig bij een observatieplaats staan, weten de herten dat het gevaar niet dichterbij komt. Een voorbeeld zijn de observatieplaatsen op de Hoge Veluwe, waar de herten frank en vrij op betrekkelijke korte afstand van de mensen staan.
Van nature zijn de herten dagdieren. Omdat overdag het onrustig is door wandelaars en fietsers zijn de herten steeds meer 's nachts actief. Dat wil niet zeggen, dat ze overdag niet meer te zien zijn. Je moet wel goed kijken en heel rustig en stil zijn. Pak de verrekijker en kijk heel stil even met mij mee. Daar in de verte staat een hinde op het weitje. Goed te zien, nietwaar? Jammer dat er niet meer herten staan. Of zijn er wel meer te zien? Kijk goed.
De tijd van het jaar, waarin de herten bereidt zijn te paren is de bronsttijd en loopt globaal van 15 september tot begin oktober. Een hinde is bronstig gedurende een dag en de herten zijn enkele weken in staat van opwinding. Wordt ze in die dag niet bevrucht, dan ovuleert ze na ongeveer 18 dagen opnieuw. Dat kan zich tot 3 à 6 maal herhalen voordoen. Algemeen geldt dat de de bronst duurt van midden september tot begin oktober. Geografisch gezien kan het iets verschillen, ook het ene en andere jaar vertoont de top van de bronst ook wel wat variatie. De Hoge Veluwe en de Asselse Heide zijn meestal het eerst.
Globaal begin van de bronst per gebied, waarbij de top meestal 10-12 dagen later is.:
4 september Hoge Veluwe
10 september de Asselse Heide
15 september Kroondomein
18 september overige bieden
Bij de herten verandert er door het opspelen van de hormonen het een en ander aan het uiterlijk. Allereerst gaan de bronstmanen (haren om de hals) groeien en vergroot de keelzak. Hierdoor krijgt het hert een imposant uiterlijk en het hert wordt een echte macho. Om de dames te imponeren slaat hij met zijn gewei tegen struiken en kleine boompjes, en haalt zij gewei door het gras of hei. Soms blijft er nog wat in zijn gewei hangen en hij draagt dat parmantig met zich mee. Om lekker voor de dames te ruiken neemt hij extra vaak een modderbad en urineert tegen zijn eigen buik. Om het verbaal te ondersteunen is het geluid dat een hert kan maken veranderd. Het hert kan nu burlen. Het lijkt een beetje op loeien van een koe, maar dan nog lager van toon. De concurrentie kunnen niet alleen zien en ruiken, maar ook horen wie daar de baas is of denkt te zijn.
Als we het met een mens zouden vergelijken, dat zou de jonge man (het hert) zijn uitgaanskleren aantrekken (bronstmanen) en lekkere after shave opdoen (zoelen en sprenkelen) en in zijn stoere auto met ronkende uitlaat (burlen) op de boulevard rondrijden om vervolgens in de discotheek (bronstplaats) een leuk meisje (hinde) te versieren.
En als twee mannen achter hetzelfde meisje aanzitten, dat kan het weleens op een knokpartijtje uitlopen. Zo ook bij de herten. Meestal blijft het bij stoer doen, maar soms komt het tot een vechtpartij. De herten staan tegenover elkaar en proberen met hun gewei de ander achteruit te duwen.
De hinden bepalen waar de bronst plaatsvindt, een belangrijk gegeven is daarbij de voedselaanbod. De herten komen naar dat gebied, soms van tientallen kilometer ver. Telkens weer naar dezelfde plek waar de hinden zich bevinden. Het hert, die de heerschappij heeft in een bepaald gebiedje heet plaatshert. Daarbij zijn er enkele bijherten, die het graag over willen nemen, zodra zij de kans krijgen. Zolang het verschil in dominantie groot is, zal het niet tot schermutselingen komen. Zodra een van de bijherten wat ouder worden zullen zij het plaatshert van de troon willen stoten en kan het tot een duel komen. Sommige bijherten zij slim en maken van de situatie gebruikt om, indien de hinde dat wenst, tot paring over te gaan, het hert beslaat de hinde. Over het algemeen worden alle hinden en bijna alle smaldieren beslagen, de kalveren zijn nog niet geslachtsrijp. De smaldieren en hinden die niet bevrucht zijn, noemen we guste hinden.
De smaldieren en hinden ovuleren in de bronstijd. De herten kunnen ruiken wanneer dat bijna zover is. Het hert trekt de bovenlip iets op en tilt de kop en fleemt. Is de hinde tot paring bereidt, dan bestijgt het hert de hinde en naar een paar stoten brengt het hert zijn zaad in de schede van de hinde. Meestal is de bevruchting geslaagd, maar het kan voorkomen, dat de hinde een week later wederom bronstig wordt. Tijdens deze nabronst reageert het hert onmiddellijk en zal weer zij taak verrichten. 34 weken later, om en nabij 1 juni zal er vervolgens een kalfje geboren worden.
Bekende bronstplaatsen:
Rheder- en Wurthrherheide (Natuurmonumenten)
Asselse Heide (Kroondomein)
Wildbaanweg (Hoge Veluwe)
Mogelijke ziektes en aandoeningen bij grofwild
Endoparasieten (inwendige parasieten):
Maag-/darmworm
Lintworm
Keelhorzel
Longworm
Leverbot
Sarcosporidium
Spoelworm (zwartwild)
Trichine (zwartwild)
Ectoparasieten (uitwendige parasieten):
Vaak zelf geen ziekte verwekker, maar wel overbrenger van een ziekte.
Haarworm
(Herten-)luisvlieg
Huidhorzel
luis (zwartwild)
Teek
Teek en de mens
Teek bij mens en dier
Bacterien:
Pasteurella pseudotuberculosis
Necrobacillose
Actinomycose
Virussen:
Hondsdolheid
Blauwtong
Schimmels:
Overige:
Chronic Wasting Disease(CWD)
Voedselarme Veluwe
De Veluwe is wat voedingswaarde betreft een van de armste gebieden van ons land en juist daar leeft het edelhert. De goede, vruchtbare gebieden, zoals de uiterwaarden en de randen van de Veluwe zijn door de mens in beslag genomen. Alleen die droge zandbult, de Veluwe, daar was niet zoveel interesse in en het wild was genoodzaakt zich daar te vestigen. De Veluwe bestond voornamelijk uit zandverstuiving en open vlaktes en slechts 10% bos.Vanaf het Aardhuis kon men zelfs de zeilschepen op het IJsselmeer zien.Vele terreinen werden in stand gehouden voor de jacht en juist dankzij de jacht in het verleden zijn de natuurgebieden bewaard gebleven. Begin 20e eeuw nam bosbouw een belangrijkere toevlucht en werden er veel eenvormige bossen aangelegd. Zo voorzag Staatsbosbeheer hout voor de mijnbouw.
Bijvoeren
Tot in de jaren negentig werd er nog bijgevoerd door middel van hertenbrokken, aardappelen, mais, appels enz. Op die manier kon men de wildstand verbeteren en kon men het wild in bepaalde gebieden vasthouden. Tegenwoordig gebeurt dat niet meer en dient het edelhert geheel zelfstandig aan het noodzakelijke voedsel te komen en komen we de herten veel meer verspreid over de Veluwe tegen. De eerste jaren was dat nog moeilijk voor de herten, zij waren inmers niet gewend om het hele jaar door al het voedsel zelf te moeten zoeken en verloren duidelijk aan lichaamsgewicht. Na 3-4 jaar was het wild eraan gewend en was het gewicht weer op peil.
Cellulose is een belangrijk bestandsdeel van planten en vormt de belangrijkste energiebron voor de herbivor, zoals het hert. Voor de benutting van cellulose is het hert aangewezen op micro-organismen in de pens, die het afbreken tot stoffen die door het hert kunnen worden benut. Bij dit proces komt methaangas en koolzuurgas vrij die uitgeboerd worden. De vrije vetzuren, geproduceerd door de microben, worden via de maagdarmwand opgenomen. Herkauwers, waaronder het edelhert valt, zijn goed in staat die te laten geschieden. Hiertoe is het hert uitgerust met een gote maag, bestaande uit vier samenhangende delen:, de pens, de netmaag, de boekmaag en de lebmaag. De wanden van de maag zijn bezet met papillen, die voor een oppervlakte-vergroting zorgen. Het hert kan zelf voor de optimale doorstroming van het voedsel door de maag zorgen.
Hoofdgroepen herkauwers:
Browsers
Browser zijn slechts beperkt in staat om cellulose te verteren en eten voornamelijk cellulose-armvoedsel zoals bladeren van bomen en struiken en kruiden. Hun pens is klein en de doorstroomsnelheid van het voedsel is hoog.
Voorbeelden zijn ree en eland.
Grazers
Grazers kunnen meer voedsel tot zich nemen en dit langer onderwerpen aan de invloed van microben, waardoor het cellusose beter wordt verteerd; zij zijn dus beter aangepast aan het eten van grassen.
Voorbeelden: rund, schaap, wisent
Het hert (dam- en edelhert) zitten tussen de twee hoofdgroepen van herkauwers in en kan zich daardoor aanpassen aan de omstandigheden van celluloserijk (hoog celwandgehalte en moeilijker te verteren) of cellulose-arm voedsel (laag celwandgehalte en makkelijker te verteren).
De grote van de pens-maag van verschillende dieren uitgedrukt in het percentage van het lichaamsgewicht onderstreept dit:
Voedseleisen
De energiebehoeft wordt gedekt door stikstof (eiwit) en mineralen als fosfor, calcium, magnesium en natrium. Verder zijn ook sporenelementen en vitaminen nodig.
Wat eet een hert?:
40 jaar geleden grove den en struikheide en tegenwoordig door veranderingen in het bos voornamelijk bochtige smeele en bosbes.
En verder:
Uit de kruidlaag:
- mast (eikels en soms beukennootjes (in goede mastjaren wel 10 miljoen kg beschikbaar)
- brede stekelvaren en liggend walstro
- grassen (bochtige smele, brede grassen o.a.langs de bospaden, wildweide, veldbeemdgras, ruw beemdgras, staatgras, gewoon struisgras en een aantal raaigrassen)
- incidenteel ook: pijpestrootje, witbol, zandhegge, pitrus.
Dwergstruiken:
- struikheide, blauwe bosbes, vossenbes, wortels van de blauwe bosbes, gewone braam.
Boomsoorten:
- Naalden van de grove den (in beperktere mate)
- Eik, beuk, wilde lijsterbes, berk, sporkehout en Amerikaanse vogelskers
- Bast van de grove den, Douglasspar, wilde lijsterbes, vlier (in de na-winter en voorjaar)
De beuken zijn door de herten kort gehouden en ontwikkelt zich daardoor niet in de hoogte. De takken worden wel dikker. De nieuwe scheuten worden er steeds afgegeten.
Komen in een loofbosgebied veel edelherten voor, dan ontstaat er een zogenaamde vraatlijn, vooral goed zichtbaar bij loofbomen. Edelherten zijn herkauwers. Naast grassen en kruiden eten ze ook veel twijgen, knoppen en zelfs jonge takjes.
Afhankelijk van het aanbod en de behoefte van voedsel wordt de keuze bepaald. De behoefte aan bepaalde voedsel soorten hangt af van omstandigheden zoals drachtig, spenen, bronst, geweigroei en jaargetij .
Vraatsporen van het edelhert. Vooral in januari, maar zeker ook in de andere maanden kunt u vraatsporen van het wild in het bos ontdekken. Buiten het feit dat de boomschors een zekere voedingswaarde heeft, dient het ook ter stimulering van het herkauwen. |
Bij edelherten hebben alleen de herten een gewei, de hindes niet. Herten worden dan ook wel aangeduid als geweidragers en hinden als kaalwild.
Bij het herttenkalf begint rond de 8 maanden op de kop twee bulten, het begin van de rozenstokken, zichtbaar te worden zichtbaar te worden. De rozenstok behoort tot het skelet en vormt de basis waarop het gewei wordt gevormd. De rozenstok wordt ieder jaar korter en breder. Een spitser heeft nog een smalle hoge rozenstok, bij een oud hert is de rozenstok intussen zo kort geworden dat de stangen als het ware aan de schedel zijn verbonden.
Bij 10-12 maanden zijn de rozenstokken volgroeid en begint de groei van het eerste gewei. In september is het gewei volgroeid en heeft in de meeste gevallen twee stokken oftewel spitsen, die een geheel vormen met de rozenstokken. De rozenkrans (de zichtbare scheiding tussen de rozenstokken en de geweistangen) ontbreekt dus, er zit alleen een verdikking tussen de relatieve dun en lange (5-8 cm) rozenstokken en spitsen (10-40 cm). Hoe ouder het hert is, hoe korter en dikker de rozenstokken zijn.
Wanneer een edelhert wordt afgebeeld, is dat vaak een mannelijk edelhert met een groot gewei. Het gewei vormt de weerspiegeling van kracht en gezondheid van het hert en wordt ieder voorjaar afgeworpen en is in de zomer, voor de bronstijd, weer volgroeid.
Elk jaar werpen de mannelijke herten de stangen af. Door zogenaamde beenvreters wordt via het bloed het bot net onder de rozenkrans opgelost en werpen de herten hun gewei af. Het tijdstip van afwerpen wordt door de hoeveelheid mannelijk geslachtshormoon bepaald. Eerst de oudere herten (februari-maart) en pas later (maart-april) de jongste herten. Soms worden de stangen gelijktijdig afgeworpen, maar het kan ook wel eens een paar dagen duren voordat de tweede stang valt. Het breukvlak, de zegel, is eerst nog rood van het bloed. Vrijwel direct begint de groei van het bot en wordt het nieuwe gewei gevormd, dat vooralsnog door een zachte grijsbehaarde huid, de bast, omgeven is. Net onder de huid en op het bot lopen de bloedvaten, die het groeiende gewei voeden. Na 4-5 maanden is het gewei volgroeid en is de kern van bot verhard en verkalkt. De basthuid sterft af en gaat los zitten. Dit gaat met jeuk gepaard en de herten schuren met het gewei tegen kleine boompjes. Door dit vegen worden de takken en bomen beschadigd waardoor sappen uit de boombast vrijkomen. Deze boombastsappen geven tesamen met het nog aanwezige bloed in de basthuid, de kleur aan het gewei. In het gewei ziet men in de lengterichting 'baantjes' lopen, dit geeft aan waar de bloedvaten liepen.De geweipunten blijven blank, omdat die door intensief vegen de sappen geen vast krijgen op het gewei.
Tot z'n twaalfde jaar kan het steeds groter en zwaarder worden, maar behoudt altijd dezelfde basisvorm. Hierdoor is het mogelijk de herten van jaar tot jaar te herkennen aan het gewei. De aantallen enden aan een gewei zegt niets over de leeftijd.
Als het gewei volgroeid is, jeukt de bast (vel) ontzettend. Het vegen (schuren) in augustus om de bast te verwijderen is zichtbaar lekker. Het hert heeft zijn ogen dicht van genot. Nadat het vegen voltooid is en de bast helemaal verwijderd is, is het gewei gevoelloos. (hert in de Belgische Ardennen) |
Edelhert in oktober na een vermoeiende bronstperiode. Vanaf half september is het burlen van de herten te horen in de Veluwse bossen. De hertenroedels zijn dan al uit elkaar gevallen en voormalige vrienden zijn nu even aartsrivalen. |
Hier staat een hert te flemen. Als een hert in de bronsttijd achter een hinde aanzit, maakt hij deze typische bewegingen met zijn lippen en steek zijn tong naar buiten. Hij doet dit om de geuren van de hinde beter te kunnen analyseren en te weten te komen of de hinde bereid is te paren. |
De sterkste herten, plaatsherten, proberen zoveel mogelijk hinden te veroveren en rivalen worden met imponeergedrag verjaagd. Lukt dit niet dan volgt soms een gevecht op leven en dood. Soms ook letterlijk; de geweien blijven in elkaar haken en de herten sterven van de uitputting. Ook kan een hert geforkeld worden; de rivaal steekt met zijn gewei diep in het lichaam. Na een paar dagen is het plaatshert zo moe dat het wordt verjaagd door een rivaal. |
burlen hert in de bronst (geluid) |
Een hinde krijgt elk jaar tussen eind mei en half juni na een draagtijd van tussen de 33 en 34 weken een kalf. Het kalf blijft twee jaar bij de moeder, zodat men vaak een hinde met een eenjarig dier en een klein kalf ziet. Dit noemt men een familieverband en enkele families bij elkaar heet een roedel. In juni is soms zelf moeder met tweejarige hinde (net geen smaldier meer), smaldier en kalf te zien (zie foto) |
Dit boek bestellen: klik hier.
Tekenkaart bestellen: klik hier.
Bestellen: zie hier.
Download hier.
Burlen:
Burlen in nacht
Twee herten
Sprengruf
Jachthoorn:
Notruf
Das hohe Wecken
Signaal Hert dood
Signaal Zwijn dood
Aanblazen van de drift
Kletterende geweien
Heb je ook mooie beltonen? Zend ze ons.