Blauwtong
De knut wordt gezien als een belangrijke verspreider van blauwtong, een virus dat dodelijk kan zijn voor herkauwers als schapen en runderen. Vooralsnog is het nog nauwelijks (<1%) geconstateerd bij herten.
Symptomen: Een ziek schaap of rund heeft een gezwollen blauwe tong, koorts en ontstoken neus- en mondslijmvliezen, oren en oogleden. Het loopt stroef en staat met met de vier porten dichter bij elkaar met een gebogen rug. Acht dagen na de infectie kan het dier sterven. Maar de meeste dieren die het virus hebben, worden niet eens ziek. Wel leek de ziekte in 2006 agressiever te worden.
Blauwtong is een virus uit Zuid-Europa en Afrika, dat in 2006 voor het eerst grootschalig opdook in Nederland, België en Duitsland. Een ziek dier heeft hoge koorts en ontstoken lippen, oren en oogleden. Acht dagen na de infectie kan het dier sterven. Maar de meeste dieren die het virus hebben, worden niet eens ziek.
Van de ziekte zijn 24 varianten bekend. Het virus wordt verspreid door de knut. In totaal waren er vorig jaar in Europa 2295 uitbraken, waarvan 456 in Nederland. Vaccinatie tegen de ziekte is moeilijk. Mensen zijn niet bevattelijk voor de ziekte.
Bij de Europese Commissie in Brussel waren tot juli 2007 127 gevallen van blauwtong gemeld. De meeste uitbraken (79) deden zich voor in Duitsland, gevolgd door Frankrijk (24).
Blauwtong is ongevaarlijk voor mensen.
Zie artikel van Margriet Montizaan "Blauwtong " gepubliceerd in De Nederlandse Jager 29-11-2007
Witgrijze puntvormige littekens op het leveroppervlak van wilde zwijnen
Zeer kleine, alleen onder de microscoop zichtbare parasieten in de tong- en buikspier.
Behorende tot de bacteriën
Symptomen:
Sponsachtige beenwoekingen zo groot als een tennisbal in de kaak.
Verloop:
Bij het laveien van gras kunnen bacteriën tussen de tandvlees en tand of tijdens het wisselen in het kraakbeen komen en zich daar vermeerderen.
Actinomycose onder de microscoop:
Symptomen:
Pijnlijke ontstekingen in de gezwollen gewrichten in de lopers.
Ziekteverschijnselen: Deze ziekte is zeer besmettelijk en bovendien ook zeer kwaadaardig. Op de voorgrond treedt een steeds verdere uitbreiding nemende necrose van mondslijmhuid en kaakbeen, van tong, keel, hals, borst en ook soms van inwendige organen. De besmetting geschiedt tijdens het eten; mondkwetsuren vormen dan de ingangspoort. Een uitstekende gelegenheid voor de besmetting is de periode van tandwisseling. Necrobacillose komt ook voor bij andere dieren, vooral bij opgehokte dieren: necrobacillose van de voetzool is frequent in hokken met traliebodem. Dit is een erfelijke aandoening, of tenminste de voetzoolgevoeligheid is afhankelijk van genetische factoren. Letsels Als letsels komen de necroseletsels voor, alsmede de sterke zwelling van de overeenstemmende lymfklieren, die zelf een kaasachtige inhoud vertonen. Deze letsels zijn waarneembaar aan de onderkaak en aan de voetzolen. Er is frequent fistelvorming (slijmvliesbeschadiging). De ziekte is vaak niet meer te genezen. Oppervlakkige letsels kunnen behandeld worden met 3 % H202.
Oorzaak: Sphaerophorus necrophorus-bacil van Schmorl - Fusobacterium (anaerobe kiem).
pseudotuberculose-bacterie |
Behorende tot de bacteriën
Algemene kenmerken
Pasteurella pseudotuberculosis is een kleine staafvormige, Gram-negatieve bacterie, die sporadisch voorkomt bij herten. Als hij wordt aangetroffen is dit in wonden, feces, slijm en mesetherisch lymfeweefsel. Ook bij andere dieren, zoals varkens, vogels, bevers, katten en honden komt de bacterie voor. Het hert wordt besmet door het drinken van besmet oppervlaktewater, of het eten van besmet plantaardig voedsel.
Symptomen: het hert lijdt aan diarree en/of braken, en het hert heeft een verhoogde lichaamstemperatuur. De bacterie kan infecties veroorzaken aan o.a. wonden, gewrichten en de urinewegen.
De incubatietijd bedraagt zo'n 24 tot 48 uur na het drinken of eten van het besmette voedsel of water. Zoals eerder gezegd komt de bacterie sporadisch voor, en aangezien de herten elkaar niet kunnen besmetten, sterven enkel de zieken en niet gehele roedels aan de bacterie.
Ondanks dat de naam anders doet vermoeden is de bacterie niet verwant aan de tuberkelbacterie (TBC. Andere benamingen voor deze bacterie: Yersinia pseudotuberculosisâ, "Bacillus pseudotuberkulosis", "Bacterium pseudotuberculosis" en "Shigella pseudotuberculosis"
Algemene kenmerken
Babesiose wordt verspreid door besmetting via de teek. De teek komt veel voor bij zoogdieren zoals muizen, egels, reeen, herten en vogels. Indien de dieren op jonge leeftijd reeds in aanraking komen met de parasiet, blijkt deze geen ernstige ziekte verschijnselen te veroorzaken en bouwen na een infectie weerstand op.
Symptomen: Een ziek dier heeft hoge koorts en ontstoken lippen, oren en oogleden. Acht dagen na de infectie kan het dier sterven. Maar de meeste dieren die de ziekte hebben, worden niet eens ziek. Wel leek de ziekte in 2006 agressiever te worden.
Het leek erop dat babesiose uitbraken bij rundvee de laatste jaren vaker voorkomt. Dit zou parallel lopen met de toename van de tekenpopulatie en het grotere verspreidingsgebied van de teken.
In de zomereditie 2007 in Het Edelhert een uitgebreid artikel hierover.
Kleur : zwart, spinachtig voorkomen Komt voor: bij het wild op de Veluwe en in de Oostvaardersplassen Aantal: heel veel |
Nadere kennismaking met de hertenluisvlieg
Herten kunnen door diverse parasieten geplaagd worden. Enkele voorbeelden zijn teken, mijten, luisvliegen, vlooien en haarluis. Zij kunnen o.a. conditievermindering en irritaties veroorzaken bij hun gastheer. Daarnaast kunnen sommige parasieten, zoals de teek, ziekten overbrengen. De luisvlieg die met name op herten en reeën parasiteert is de hertenluisvlieg (Lipoptena cervi), maar velen spreken kortweg over hertenluis. Omdat deze luisvlieg veelvuldig op herten en reeën aangetroffen wordt, volgt hier een korte kennismaking met deze kleine parasiet.
Luisvliegen zijn kleine bloedzuigende insecten die zowel op zoogdieren als op vogels voorkomen. In Nederland spreken we vaak over hertenluis in plaats van hertenluisvlieg. Dit is op zich niet zo verwonderlijk, omdat de hertenluisvlieg maar gedurende een korte periode (september-oktober) vleugeltjes heeft en buiten die "vleugelperiode" meer weg heeft van een luis dan van een luisvlieg.
Leefgebied
De hertenluisvlieg treft men vooral aan op open plekken in de bossen, langs bosranden, bospaden en wildwissels. Zij komt algemeen voor bij hertachtigen in heel Europa. Deze luisvlieg wordt niet alleen bij herten en reeën waargenomen, maar kan ook bij paarden, wilde zwijnen, dassen en honden aangetroffen worden. Zelfs de mens kan, wanneer men in het najaar in het bos wandelt, deze parasiet oplopen. De mens kan ook gestoken worden, maar dit behoort tot de uitzonderingen. Nadat men gestoken is, ontstaat een jeukend bultje dat enkele dagen blijft.
Uiterlijk en voorkomen
Een volwassen hertenluisvlieg is zo'n 3-5 mm lang en heeft naast twee grote ogen, nog drie kleine zogenaamde puntogen. Aan de pootjes zitten klauwtjes waarmee het zich kan vastklampen aan de haren van de gastheer. Ze kunnen zeer snel lopen, zowel voorwaarts, zijwaarts als achterwaarts. De hertenluisvliegen nestelen zich bij de herten en reeën voornamelijk op de buik en aan de binnenkant van de achterlopers. Om insecten en andere ectoparasieten tegen te gaan nemen herten regelmatig een modderbad. Daarnaast verzorgen ze hun huid door likken, bijten en krabben met de achterpoten. De mannelijke dieren krabben ook met het gewei. Hertenluisvliegen komen bij de meeste herten en reeën voor. Meestal veroorzaken ze geen problemen en ondervinden de herten weinig last van deze kleine parasiet. Alleen wanneer ze echt vol zitten met hertenluisvliegen kan dat voor behoorlijke jeuk zorgen. Hierdoor gaan ze veel krabben en schuren, hetgeen onrust in een roedel teweeg kan brengen. Ook kunnen door het vele krabben kleine wondjes ontstaan, waardoor andere infecties binnen kunnen dringen. Voor zover bekend, spelen hertenluisvliegen geen rol bij de overbrenging van ziekten.
Levensontwikkeling
Luisvliegen hebben een interessante levensontwikkeling. De vrouwtjes zijn "levendbarend". De eitjes en de eerste twee larvenstadia ontwikkelen zich in de eileider van het vrouwtje. Het vrouwtje legt pas in het derde larvenstadium de reeds verpoppingsrijpe larven. De "larven" worden op de huid van herten, op de bodem of in spleten van bomen en boomschorsen afgezet. Het is overigens nog onduidelijk of de larven daadwerkelijk op de bodem worden afgezet of dat ze van de herten en uit de bomen gevallen zijn.
Uit de poppen komen, meestal in de maanden september/oktober, de volwassen gevleugelde dieren tevoorschijn die op zoek gaan naar een geschikte gastheer. Vooral in deze maanden kan het dus voorkomen dat rondvliegende hertenluisvliegen ook in de haren (en baarden) van wandelaars terecht komen. Met hun klauwtjes kunnen ze verstrikt raken, waardoor ze niet zo gemakkelijk te verwijderen zijn. Daarbij komt nog dat ze klein en plat zijn, waardoor je ze niet gemakkelijk kunt pakken.
De hertenluisvlieg heeft slechts gedurende korte tijd vleugeltjes, want zodra ze een geschikte gastheer hebben gevonden vallen de vleugeltjes af. Alleen aan de overgebleven vleugelstompjes is nog te zien dat ze ooit vleugeltjes hadden.
Niet zozeer de aanwezigheid van de parasieten, maar wel de veelvuldigheid van de parasieten en de mate van parasitering dient in aanmerking genomen te worden als maat voor de toestand van de populatie herten.
De teek en haar ziekten bij mens en dier
Over de ziekte van Lyme wordt regelmatig in diverse tijdschriften en kranten geschreven, maar wat weten we eigenlijk van de teek zelf? En welke ziekten kan de mens nu precies in West-Europa door een tekenbeet oplopen? Op de hond treft men zeer regelmatig teken aan en een ree zit vaak onder de teken, hoe zit het met deze dieren en de ziekte van Lyme?
Teken
De teek is een zogenaamde geleedpotige, en behoort tot de mijten.
Er bestaan twee verschillende families van teken: de harde of schildteken (Ixodidae) en de zachte of lederteken (Argasidae). In totaal komen er over de wereld meer dan 800 tekensoorten voor!
De zachte teken die zich in Nederland bevinden, komen alleen voor bij vogels en vleermuizen, de harde teken (afhankelijk van het stadium waarin ze verkeren) daarentegen komen zowel bij vogels, zoogdieren als mensen voor.
De familie van de harde tekensoorten kent drie geslachten, te weten: Haemaphysalis, Rhipicephalus en Ixodes. Teken van het geslacht Haemaphysalis komen weliswaar in Nederland voor, maar worden weinig tot niet op de mens aangetroffen.
Van het geslacht Rhipicephalus is bekend dat de tekensoort Rhipicephalus sanguineus ziekten kan overbrengen, maar deze teek is niet inheems in Nederland. Deze teek komt normaal gesproken alleen in tropen en subtropen voor, maar kan na een vakantie rond de Middellandse Zee hiernaartoe worden meegenomen. Zij kan echter alleen binnenshuis, in verwarmde ruimten overleven.
De teek die in ons land een belangrijke rol speelt bij het overbrengen van ziekten, is de tekensoort Ixodes ricinus, van het geslacht Ixodes. De levenscyclus die hieronder van de teek vermeld wordt, heeft betrekking op de tekensoort Ixodes ricinus.
Ixodes ricinus
De teek Ixodes ricinus zal bij menigeen bekend zijn als schapenteek of een van de andere vele Nederlandse benamingen die ervoor gebruikt worden, zoals hondenteek, houtteek en gewone teek. De benaming "hondenteek" kan echter verwarring opleveren met de "echte hondenteek" dat de Nederlandse benaming is voor de Rhipicephalus sanguineus.
De teek kent een levenscyclus die uit 4 stadia bestaat, te weten: ei, larve, nimf en volwassen teek. De gehele cyclus neemt afhankelijk van het klimaat zo'n anderhalf tot vier jaar in beslag, in Nederland gemiddeld zo'n 2 tot 3 jaar. De larve en nimf lijken reeds sterk op de volwassen teek, alleen heeft de larve slechts zes poten in tegenstelling tot de nimf en de volwassen teek, die acht poten hebben. Larven, nimfen en volwassen teken leven van bloed en boren zich hiertoe vast in de huid van een dier. In elk van deze 3 stadia zuigt de teek slechts één keer bloed bij een gastheer, laat zich vervolgens vallen, ontwikkelt zich tot het volgende stadium en gaat dan weer op zoek naar een nieuwe gastheer. Omdat de Ixodes ricinus in elk stadium een andere gastheer zoekt, wordt zij wel een drie-gastheren teek genoemd. De gastheren die gezocht worden, verschillen per stadium. Zo zijn kleine zoogdieren en vogels geschikte gastheren voor de larven en nimfen, en vormen grotere zoogdieren zoals ree, hond en mens een geschikte gastheer voor de volwassen teek. Niet alleen de gastheerkeuze verschilt per stadium, maar ook de tijd die ze nodig hebben voor hun bloedmaal. Hierbij treft men trouwens ook een groot verschil aan tussen het mannetje en het vrouwtje. Een larve en nimf zuigen zo'n 2 - 7 dagen, een volwassen vrouwtje 7 - 13 dagen en een volwassen mannetje slechts enkele uren.
De teek is voornamelijk actief in de periode maart tot en met oktober. De teek, met een voorkeur voor een vochtige omgeving, komt voornamelijk voor in bossen met ondergroei, ruigten en windsingels. Dat ze van vocht houden, blijkt ook uit het feit dat de aantallen van de Ixodes ricinus afnemen wanneer een warme, droge zomer langer duurt. Vaak leest men dat teken vooral in voorjaar en herfst actief zijn, hetgeen waarschijnlijk komt door het feit dat 14 - 22 ˚C optimale temperaturen zijn voor teken.
Om een geschikte gastheer te kunnen belagen, kruipt een teek in de vegetatie omhoog, wacht op een gastheer en laat zich dan vallen. De teek kan een gastheer opmerken omdat zij gevoelig is voor diverse prikkels, zoals veranderingen in lichtintensiteit, warmte en CO2 -concentraties.
Ziekten mens
Van een tekenbeet op zich wordt de mens normaal gesproken niet ziek, maar de teek kan wel een rol spelen bij het overbrengen van diverse ziekten. Omdat de teek een zogenaamde driegastherenteek is, kan zij in een van de ontwikkelingsstadia een ziekteverwekker binnenkrijgen door van een besmet dier bloed te zuigen en deze ziekteverwekker vervolgens in het volgende ontwikkelingsstadium op een ander dier of mens overbrengen.
Momenteel zijn vier ziekten in beeld gebracht die, binnen Europa, door een teek op de mens kunnen worden overgedragen: de ziekte van Lyme, Früh Sommer Meningo Encephalitis (FSME), Ehrlichia en Fièvre boutonneuse. De ziekte van Lyme, FSME en Ehrlichia worden door de Ixodes ricinus overgebracht , Fièvre boutonneuse daarentegen door de tekensoort Rhipicephalus sanguineus. Deze laatste tekensoort komt in Nederland niet voor.
Aangezien in Nederland thans alleen de ziekte van Lyme een probleem voor de mensen vormt, beperkt het artikel zich tot deze ziekte. Ehrlichia is pas recent in ons land aangetroffen, FSME en Fièvre boutonneuse kan men in Nederland niet oplopen. Over deze ziekten zal in een vervolgartikel geschreven worden.
Lyme
De ziekte van Lyme wordt veroorzaakt door de bacterie Borrelia burgdorferi. In Nederland zijn tot nu toe vier verschillende soorten van de Borrelia-bacterie aangetroffen, waarvan er drie de ziekte van Lyme bij de mens kunnen veroorzaken (Borrelia burgdorferi sensu stricto, Borrelia afzelii en Borrelia garinii).
De verschillende borrelia-soorten overleven in verschillende diersoorten, zo kan de bacterie Borrelia garinii wel in vogels, maar niet in zoogdieren overleven en kan de Borrelia afzelii juist wel in zoogdieren maar niet in vogels overleven. In Zweden hebben ze onlangs ontdekt dat trekvogels de bacterie "slapend" in zich kunnen hebben en dat de bacterie, ten gevolge van de stress tijdens de trek, weer actief kan worden. Trekvogels kunnen dus ook een rol spelen bij de verspreiding van de ziekte van Lyme!
De bacterie wordt zeer waarschijnlijk niet meteen overgedragen, omdat de bacterie zich in de darm van de teek bevindt en zich pas gaat vermenigvuldigen nadat er eerst een beetje bloed is gezogen. Vandaar ook dat men vaak leest dat wanneer men de teek tijdig (afhankelijk van de literatuur binnen 8 tot 36 uur) verwijdert, de kans op infectie zeer gering is. Dat een volledige garantie niet kan gegeven worden, blijkt uit een artikel in het Geneeskundig Tijdschrift van 1990. Daarin wordt aangegeven dat besmetting waarschijnlijk plaatsvindt door regurgitatie (opbraken) van de darminhoud, maar dat bepaalde waarnemingen wijzen op de mogelijkheid van besmetting via de speekselklieren.
Symptomen
De ziekteverschijnselen kunnen in drie stadia ingedeeld worden. In het eerste stadium verschijnt een ringvormige, rode huidverkleuring (Erythema migrans) welke in de eerste paar weken groter wordt (en dus niet te verwarren is met de kleine, rode plek welke als normale reactie op een insectenbeet ontstaat). Dit eerste stadium kan gepaard gaan met een grieperig gevoel. Na enkele weken zal deze plek weer verdwijnen.
In het tweede stadium kunnen, afhankelijk van de borrelia-soort, diverse verschijnselen optreden. Betreft het een infectie met Borrelia burgdorferie sensu stricto dan treden hierna meestal gewrichtsklachten op, betreft het B. garinii dan treden meestal zenuwverschijnselen op en betreft het B. afzelii dan komen huidklachten voor. In het derde stadium zijn de verschijnselen chronisch geworden. Omdat het mogelijk is dat het eerste en tweede stadium overgeslagen worden en omdat de ziekteverschijnselen ook door andere ziekten veroorzaakt kunnen worden, is het zeer moeilijk om de diagnose ziekte van Lyme te stellen. Het afweersysteem van de mens probeert met het aanmaken van antistoffen ziekten te bestrijden, maar dit werkt niet altijd afdoende. De aanwezigheid van antistoffen in het bloed geeft dus alleen maar aan dat de mens ooit de bacterie heeft opgelopen, maar niet of hij de ziekte van Lyme heeft. Alleen in het geval van de Erythema migrans kan de diagnose ziekte van Lyme met zekerheid vastgesteld worden. Het is dan ook zeer belangrijk om, wanneer na een tekenbeet een steeds groter wordende rode huidverkleuring optreedt, men de huisarts laat vast stellen of het een Erythema migrans betreft!
De ziekte is in een vroeg stadium met antibioticum te genezen; wanneer de ziekte reeds chronisch aanwezig is, is genezing niet altijd meer mogelijk.
In Europa is, in tegenstelling tot in Amerika, het momenteel nog niet mogelijk om je vooraf te laten inenten tegen de ziekte van Lyme. In Amerika komt maar één Borrelia-soort voor en het vaccin is alleen werkzaam tegen die ene soort. In Europa kennen we meerdere Borrelia-soorten, waardoor het vaccin niet afdoende werkt.
Hond
Tot voor kort was er weinig bekend over de ziekte van Lyme bij honden. Daar is het afgelopen jaar verandering in gekomen toen de heer Hovius, een dierenarts uit het zuiden van het land, promoveerde op zijn onderzoek over juist dit onderwerp.
Ook bij de hond is het zeer moeilijk om met zekerheid vast te stellen of de ziekteverschijnselen die optreden, veroorzaakt worden door de Borrelia-bacterie en of het de ziekte van Lyme betreft. De aanwezigheid van antistoffen in het bloed toont immers alleen maar aan dat de hond ooit afweerstoffen heeft aangemaakt. Uit het onderzoek van de heer Hovius kwam naar voren dat de diagnose ziekte van Lyme gesteld kan worden als aan de volgende voorwaarden duidelijk wordt voldaan: de hond constant een zeer sterk verhoogde hoeveelheid antistoffen heeft EN de hond ziekteverschijnselen vertoont zoals algemene malaise (hoge temperatuur, sloom, niet eten) samen met bewegingsproblemen (kreupel, opgezette gewrichten, spierpijn) EN andere oorzaken zijn uitgesloten (zoals reuma of een tumor).
In Duitsland is momenteel een vaccin voorhanden waarmee honden tegen de ziekte Lyme ingeënt kunnen worden. Hiervoor geldt echter hetzelfde als voor het vaccin voor mensen uit Amerika, namelijk dat het vaccin slechts bescherming biedt tegen een van de drie ziekmakende Borrelia-bacteriën!
Een hond met de diagnose ziekte van Lyme kan behandeld worden met een antibioticakuur (6 weken). Een jonge hond is nog te genezen, maar wanneer een oudere hond reeds chronisch ziek is, dan is de bacterie al zo ingenesteld, dat deze niet meer geheel te doden is. Maar omdat na een antibioticakuur het aantal bacteriën sterk afneemt, zullen de klachten ook bij deze honden grotendeels verdwijnen, omdat het aantal bacteriën sterk verminderd wordt.
Reewild
Uit een Nederlands onderzoek is gebleken dat er wel antistoffen bij het ree aangetoond konden worden, maar dat er geen duidelijke ziekteverschijnselen waren. Er werd geen relatie gevonden tussen de conditie van het ree en het al dan niet geïnfecteerd zijn met de bacterie. Ook tussen de conditie van een ree en het aantal besmette teken dat zich op het ree bevond, kon geen relatie gevonden worden.
Zoals eerder aangegeven, leven sommige Borrelia-bacterie soorten in zoogdieren. Kleine knaagdieren zijn in Nederland de belangrijkste reservoirs voor deze Borrelia-bacteriesoorten. Diersoorten waarin de bacterie leeft en de teek zichzelf met het opnemen van bloed kan besmetten, worden reservoir dieren genoemd. Uit onderzoek is gebleken dat het ree geen reservoir is voor de Borrelia-bacterie. Om te bepalen of een diersoort een reservoir vormt, worden teken waarvan bekend is dat ze de bacterie nog niet hebben op dieren geplaatst en worden ze, nadat ze volgezogen zijn, onderzocht op de aanwezigheid van de bacterie.
Het ree speelt dus geen rol als reservoir van de Borrelia-bacterie, waardoor het verminderen van de populatiegrootte geen effect zal hebben op de aanwezigheid van het aantal.
Op deze hinde zijn de teken in de hals/schouder en op de kaak goed zichtbaar. Opvallend is dat juist de magere herten er meer last van schijnen te hebben |
Het ree speelt daarentegen wel een belangrijke rol in de aantallen teken op zich, omdat het paren van de teek met name plaatsvindt op grotere zoogdieren zoals reeën. Voor de verspreiding en de toename van het aantal teken in Nederland spelen de hertachtigen dus wel een rol!
Bron: Capreolus, nr 27 oktober 2000 Margriet Montizaan
De ziekte Ehrlichiose wordt veroorzaakt door een bacterie de Ehrlichia spp. Deze bacterie is in Nederland al lang bekend bij diergeneeskundigen als overbrenger van ziekten bij kleine herkauwers, runderen en paarden. Het betreft dan Ehrlichia phagocytophila en Ehrlichia equine.
Bij de mens kunnen twee vormen van Ehrlichiose voorkomen, de Humane Monocytaire Ehrlichiose (HME) en de Humane Granulaire Ehrlichiose (HGE).
HME, welke wordt veroorzaakt door de bacterie Ehrlichia chaffeensis, is voor het eerst bij de mens aangetroffen in de jaren tachtig jaren in Amerika. In Europa is deze ziekte nog niet waargenomen.
HGE wordt echter sinds
enkele jaren in Europa en sinds kort (1999) ook in Nederland aangetroffen.
Omdat nog onbekend is welke Ehrlichia soort nu precies verantwoordelijk is voor
HGE bij de mens, wordt de ziekteverwekker aangeduid met Ehrlichia spp.
De bacterie vestigt zich in
de witte bloedlichaampjes en vermindert de weerstand van de mens.
De symptomen van Ehrlichiose, die zich meestal 1 tot 2 weken na de tekenbeet openbaren, zijn: zware hoofdpijn, koorts, spierpijn en spierkrampen. Ook is het mogelijk dat secundaire ziekten optreden ten gevolge van het ontstaan van een tekort aan witte bloedlichaampjes. Deze secundaire complicaties kunnen van diverse aard zijn en kunnen zelfs tot een fatale afloop leiden.
Ehrlichiose kan goed behandeld worden met antibioticum (bijvoorbeeld doxycycline, NIET met amoxicilline).
In hetzelfde artikel kon u ook lezen dat reewild geen reservoir vormt voor de Lyme-bacterie. Of het reewild al dan niet een reservoir vormt voor de Ehrlichia-bacteria is nog een vraag die nader onderzocht moet worden. Een andere prangende vraag is of men alleen via een tekenbeet besmet kan raken of dat bijvoorbeeld bloedcontact (bij bijv. het villen, uitsnijden van het ree) ook een rol zou kunnen spelen. Het RIVM is voornemens om hier in de nabije toekomst onderzoek naar te verrichten.
FSME
Früh Sommer Meningo Encephalitis (FSME) ook wel bekend als TBE (Tick Borne Encephalitis) of TBD (Tick Born Disease) wordt veroorzaakt door een virus en is een ontsteking van hersenen of hersenvlies. De ziekte verloopt in twee fasen. De eerste fase begint met griepverschijnselen, koorts en hoofdpijn. Dit duurt ongeveer 5 tot 10 dagen. Daarna heeft men een klachtenvrije periode van 4 tot 10 dagen. De ontsteking van hersenen en hersenvlies is de tweede fase. Ook bij deze infectie verloopt het grootste gedeelte ervan zonder dat de mensen het merken, behalve soms een licht griepgevoel. Echter bij 10 % van de geïnfecteerde mensen treedt de tweede fase op, waarvan 3(tot)-5 % blijvende neurologische aandoeningen (verlamming, doofheid, hoofdpijn) overhouden. Eén tot twee procent overlijdt zelfs aan FSME.
FSME komt verspreid over Europa voor, zoals in Oost-Europa, Scandinavië, Midden-Europa, Zuid-Duitsland, Frankrijk. In Nederland is FSME nog NIET aangetroffen. Het RIVM is van plan om ook op dit punt (aanwezigheid/afwezigheid FSME) onderzoek te gaan verrichten.
Daar het FSME-virus zich in de speekselklier van de teek bevindt, wordt het virus reeds met het begin van het zuigen op de mens overgebracht.
Bij FSME is het, in tegenstelling tot de ziekte van Lyme, wel mogelijk om je vooraf te laten inenten. De behandeling vergt drie inentingen, die verdeeld over een jaar worden toegediend en 3 jaar bescherming geeft. Iedere 3 jaar is een âopfrisâ injectie nodig. Het middel(FSME-immuno inject, Baxter) is o.a. te verkrijgen bij de GGD te Den Haag, het AMC en het Havenziekenhuis.
In 1999 hoorde men berichten dat in Rusland ten gevolge van het warme weer reeds 19 mensen gestorven waren aan een tekenziekte. Om welke ziekte het precies ging werd destijds niet vermeld, maar het zou een oosterse variant van FSME geweest kunnen zijn. In het (verre) oosten komt namelijk RSSE (Russian-springsummer-encephalitis) voor. Van deze variant RSSE is bekend dat het aantal sterfgevallen onder geïnfecteerde patiënten aanmerkelijk hoger ligt, namelijk 20%, in tegenstelling tot de Europese variant, waardoor 1% van de geïnfecteerde mensen sterft.
De huidige inentingen voor FSME beschermen ook tegen dit type.
RSSE wordt niet door Ixodes ricinus, maar door de tekensoort Ixodes persulcatus overgebracht. Dit is misschien ook de verklaring voor het feit dat deze door teken overgebrachte ziekte volgens de berichten juist toenam bij warm weer. De in Nederland voorkomende teek is namelijk met name actief bij een temperatuur van 12-22 0C. In een warme en droge zomer neemt het aantal actieve teken juist af.
Fièvre boutounneuse
Fièvre boutounneuse is een ziekte die wordt veroorzaakt door Rickettsia conorii, een organisme dat noch een bacterie, noch een virus is. De echte hondenteek (Rhipicephalus sanguineus) is de overbrenger van deze ziekteverwekkende rickettsia die alleen in tropen en subtropen voorkomt. De ziekte kan men oplopen in de landen rond de Middelandse Zee. Rondom de tekenbeet ontstaat een zwart, verzonken korstje en een rode verkleuring eromheen. De lymfeklieren kunnen gezwollen zijn.Ziekte |
Ziekte verwekker |
Symptomen |
Behandeling |
|
Lyme |
bacterie (spirocheet) Borrelia burgdorferi |
Stadium 1 -rode ringvormige huidverkleuring, spierpijn, hoofdpijn, griepverschijnselen Stadium 2 -spier- en gewrichtontstekingen, neurologische klachten, hartritmestoornissen Stadium 3 -chronische huidontsteking, spier- en gewrichtsontsteking, fibro-myalgie |
-antibiotica, achteraf. -In Amerika is inenting vooraf mogelijk, in Europa NIET. (in Europa komen i.t.t. in Amerika, meerdere bacteriestammen van Borrelia burgdorferi voor) |
|
FSME | virus (flavivirus) |
Eerste fase -griepverschijnselen, koorts, hoofdpijn
Tweede fase (enkele dagen na herstel 1e fase) -hoofdpijn, hoge koorts, rugpijn, duizelingen, verlammingen, hersen- en hersenvliesontsteking |
-Inenting vooraf (3 injecties, verspreid over 1 jaar, geeft 3 jaar bescherming) -binnen 96 uur na tekenbeet (mensen ouder dan 14 jaar, geeft minder bescherming) |
|
Ehrlichiose | bacterie |
-zware hoofdpijn, koorts, spierpijn en spierkrampen. ten gevolge van een tekort aan witte bloedlichaampjes kunnen diverse secundaire ziekten optreden |
-antibiotica, bijv. doxycycline (achteraf) | |
Fièvre boutonneuse | Rickettsia | -rondom de tekenbeet ontstaat een zwart, verzonken korstje en een rode verkleuring eromheen. De lymfeklieren kunnen gezwollen zijn | antibiotica, bijv. doxycycline (achteraf) | |
Bron: Capreolus, nr 31 september 2001 Margriet Montizaan
interessante links: |
 Afmeting: 1 tot 6 mm
Kleur : meestal zwart, grotere met soms een grijs lichaam Komt voor: in de zomer op Veluwe, duingebieden, struiken in de tuin |
 |  |
Behorende tot de endoparasieten
Er bestaat een grote en een kleine soort (Fasciola hepatica), de grote (Dicrocoelium lanceolatum) wordt ca. 2 cm lang. De grote leverbot is plat en heeft schubvormige stekels en veroorzaakt dikke galgangen, die als witte pijpen in de vervormde lever zichtbaar zijn. Bij de kleine leverbot zijn de galgangen alleen op een doorsnede van de lever zichtbaar. De eitjes komen vervolgens met de gal mee in de darm en worden met de ontlasting geloosd. Uit de eitjes komen de larven, die als tussengastheer een slak opzoeken en die zich in de slak enorm gaan delen. Daarbij kunnen uit één larve tot 4000 nieuwe larven kunnen ontstaan, die tot kluwen (clysten) samenklonteren en door de slak langs de grashalmen worden afgezet. Het gras wordt gegeten door het roodwild, komen via de darm in de lever en de kringloop is rond.
Symptomen:
Vermagering, slechte verkleuring, zwellingen aan de kop, hals en buik. In ernstige gevallen gaat het wild dood. In de lever bevinden zich oude en nieuwe etterhaarden, vooral in de buurt van de galgangen
Op de lever, soms verschrompeld, kunnen mogelijke blazen, littekens of verhardingen aanwezig zijn. Het overlangs doorsnijden van de lever geeft een goed beeld van de toestand van de lever. Bij infecties met leverbotworm wordt in de leverkanaaltjes een vloeistof waargenomen en kunnen ook de platwormen zelf waargenomen worden. Aan de leveroppervlakte kristvormige geelwitte vlektje
Verloop:
Leverinfectie
De lever van een gezonde ree. Een mooi glad oppervlak en een dieprode glanzende kleur. De randen zijn niet opgezwollen.
Sterke graad van infectie met leverbot.
Bij sterkere infecties (reeds verder gevorderd) komt de leverbotworm ook in de buikholte van de reeën voor.
De lever is volledig opgezwollen en verkleurd. De leverbot komt ook buiten de lever in de galwegen, tussen de ingewanden en in de buikholte voor.
De infectie kan ook leiden tot bloeduitstortingen van de lever. De tussengastheer van de leverbotworm is een waterslak; leverbotworm komt dan ook hoofdzakelijk voor in natte gebieden waar hoge dichtheden van herten of reeën aangetroffen worden. De parasiet kan verschillende jaren in het dier aanwezig zijn zonder dat het dier eraan sterft. De eitjes worden samen met de uitwerpselen terug uitgescheiden en ontwikkelen zich vervolgens verder in de waterslakken.
Behorende tot de endoparasieten
Symtomen:
Ontstoken slijmvlies, moeilijk ademen, hoesten slecht conditie.
Verloop: De larven van de longworm bevinden zich op het gras. Bij het lavei worden zij opgenomen en komen vanuit het darmkanaal in de bloedbaan van het wild. In de longen worden zij door de capillaire bloedvaten tegengehouden, kruipen in de bronchieën en worden daar volwassen, ze worden daar een echte worm. De eieren die deze worm legt, worden deel als ei, deels reeds als larve opgehoest en komen in de mondholte terecht, worden weer doorgeslikt en gaan met het boonsel mee naar buiten. Op de grond ontwikkelt de larve zich verder. kruipt langs een grashalm omhoog en wordt weer opgegeten.
Longwormen komen vooral veelvuldig voor bij reewild. De grote longworm is wit en draadvormig en wordt tot 5 respectievelijk 8 centimeter groot (mannelijke respectievelijk vrouwelijke wormen). Bij het opensnijden van de luchtpijp en vervolgens van de aftakkingen van de luchtpijp (bronchieën) in de longen kunnen bij zware infecties dikke kluwen van deze longworm gevonden worden die het ademen sterk bemoeilijken. Ook de Haarlongworm kan leiden tot sterke infecties bij reeën. Tussengastheer is hierbij een slak. Deze wormen zijn kleiner en bruingeel van kleur. Op de longen worden vaak blaasvormige grauwgele verdikkingen teruggevonden.
|
Om de aanwezigheid van longwormen na te gaan wordt de luchtpijp van aan het strottenhoofd opengesneden en dit tot in de verschillende hoofdzijtakken van de luchtpijp in de longen. |
Kluwen van longwormen gevonden in de longen van een dood hert. |
De aanwezigheid van longwormen is bij reeën op zich normaal. Sterke en veelvuldige infecties (wanneer bij veel dieren in de populatie sterke besmettingen optreden) zijn echter een signaal van de natuur dat waakzaamheid geboden is (overpopulatie?).
Een variatie op de longworm is de haarlongworm, die nog als tussengastheer op de grond nodig heeft in de vorm van een slak. In de longen kunnen hele knobbels van deze wormen ontstaan, die niet zelden veretteren. Over het algemeen zijn de herten vaak niet epedemisch door de longworm aangetast, reeën wel vaker. de bestrijding is lastig.
Artikel in Capreolus voorjaar 2007
Behorende tot de endoparasieten
Symptomen:
Jeuk in de neus en niezen, kuchen, snuiven, hijgen tot op grote afstand hoorbaar.
Verloop:
Op larven van een op een hommel lijkend vlieg nestelen zich in het slijmvlies in de neus en luchtpijpholte van het hert.
Deze behaarde vliegen, die actief zijn tot het einde van de zomer, zijn levendbarend en spuiten hun larven als het ware in de neus van het hert.
Indien het hert reeds iets verzwakt is, zal de complicatie door infectie met deze horzel het dier verder verzwakken en vermageren. Het ademen gaat vaak met een snurkend geluid.
In de zomer vliegen de horzel rond de kop van het hert en spuiten van korte afstand hun larven in de neusgaten van het hert, waarbij warme zomers en hoge wilddichtheden de verspreiding en toename van de keelhorzel versneld. De herten zijn dan onrustig en gedragen zich vreemd, maken rare sprongen en krabben met hun achterlopers aan de neus om de kriebel kwijt te raken. De irritatie in de neus leidt tot niezen. Door gebruik te maken van mondhaken zetten de larven zich vast zodat ze door de herten haast niet uitgeniest kunnen worden. Zwakkere dieren lukt het zeker niet meer de larven kwijt te raken.
Via de neusharen komen de larven steeds dieper in de neus en vervolgens in de keelholte.
In het mei/juni komen de larven weer in beweging en worden door het hert uitgehoest en verpoppen zich op de grond. Hieruit komt een geslachtsrijpe horzel en gaat ook weer op zoek naar een gastheer.
Het roodwild is erg angstig wanneer er een horzel in de buurt is. Ze herkennen het gebrom en gaan paniekerig in de ronte rennen en slaan en schudden met het hoofd om de horzels geen kans te geven.
Zwijnen, vossen en dassen zijn dol op de poppen in de grond en zullen, zeker als er veel voorkomen, naarstig hierop zoek naar gaan.
Keelhorzel in de neus van een ree | Sterke parasitering door keelhorzels. Talrijk voorkomende keelhorzels in het strottenhoofd (begin van luchtpijp). De larven kunnen tot 25 - 40 mm leng en 7mm in doorsnede worden en kunnen met 20 tot 50 stuks aanwezig zijn. |
Irritatie door de larven van de horzel in de neus leidt tot krabben en niezen
De maagdarmwormen is een verzamelnaam voor de diverse wormen, die in de maag, bij de herten en andere herkauwers in de lebmaag, maar ook in de dunne darm, blinde dam en de dikke darm voor kunnen komen.
De kleine van de wormen zijn de haarwormen, die vaak niet met het blote oog te zien zijn.
Wel kunnen we aan de rode verkleuring van de lebmaagwand zien, dat de parasiet de maagwand van het hert irriteert. Behorende tot de endoparasieten
Symptomen:
De geïrriteerde maag kan zijn werking niet goed vervullen en veroorzaakt diarree. Vermagering en een vuile spiegel zijn de uiterlijke kenmerken.
Verloop:
In het spijsverteringkanaal leggen de parasieten eitjes, die met de ontlasting mee naar buiten komen. Aldaar veranderen ze in larven en worden met het gras door de nieuwe gastheer opgenomen en ontwikkelen zich in de maag en darmen tot nieuwe geslachtsrijpe parasieten.
Bij grote aantallen veroorzaken de maagwormen bloedarmoede en verslechtering van de spijsvertering door de beschadiging van de maagwand, dunne ontlasting met een vuile spiegel tot gevolg.
Vaak zijn de herten wel in geringe mate besmet met een maagdarm parasiet. Bij gezonde dieren zal een kleine hoeveelheid parasieten geen ziekteverschijnselen geven. In combinatie met verzwakking door andere oorzaken of slechte voedsel situatie kan de parasiet gaan overheersen en werkelijke ziekteverwekker worden.
De haarworm zit onderhuids, soms in de buikholte, omgeven door een gelig slijm.
Symptomen:
Verloop:
Infectie vindt plaats door teken en bloedzuigende insecten
Huidhorzels
Hypoderma Diana
Behorende tot de ectoparasieten
Symptomen:
Kleine gele stipjes op de lopers, rug of flanken, in een later stadium gaatjes in de huid met bulten.
Indien het hert reeds iets verzwakt is, zal de complicatie door infectie met deze horzel het dier verder verzwakken. De huid bobbelig en het haar staat in plukken overeind. Soms kunnen er etterige ontstekingen ontstaan.
Verloop:
De huidhorzel legt in mei tot augusts eieren in de vacht op de rug, zichtbaar als gele stipjes. Uit de eieren komen de larven, die door de huid het lichaam binnen dringen en trekken lange gangen door het spierweefsel naar de rug van de gastheer, waar zij in de winter aankomen en vervolgens een ademgat maken. Ze groeien verder zo ontstaan de zogenaamde horzelbulten, harde onderhuidse zwellingen. Hieronder groeit de made. In maart of april verlaten zij door het ademgat het hert of ree en verpoppen zich. Twee maanden later komt de horzel tevoorschijn.
De huidhorzel lijkt veel op de neushorzel.
Het belangrijkste verschil met dazen en wespen is dat horzels niet kunnen bijten of steken, ze hebben geen bewegende monddelen en geen angel.
Huidhorzel bij een ree aan onderkant van de huid. (foto: Marien Greep)
Dit boek bestellen: klik hier.
Tekenkaart bestellen: klik hier.
Bestellen: zie hier.
Download hier.
Burlen:
Burlen in nacht
Twee herten
Sprengruf
Jachthoorn:
Notruf
Das hohe Wecken
Signaal Hert dood
Signaal Zwijn dood
Aanblazen van de drift
Kletterende geweien
Heb je ook mooie beltonen? Zend ze ons.