Mogelijke verbindingen voor Grote Grazers, Edelhert en Wild Zwijn

van de Oostvaardersplassen naar het Horsterwold

Dronten juni 2000

R.A. van Baarle


INHOUD

DE AANLEIDING, DE VRAAG EN DE DRIE MOGELIJKHEDEN

1.1 de aanleiding

1.2 de vraag

1.3 de voorgestelde tracé

2DE BEHOEFTE VAN DE GROTE GRAZERS


2.1 Algemeen

2.2 Heckrund

2.3 Konikpaard

2.4 Edelhert

2.5 Wild Zwijn

2.6 Samenvatting
 

3 SPECIEFIEKE EISEN, GEZIEN VANUIT HET DIER

3.1 algemeen

3.2 diervriendelijke oevers

3.3 minimale breedte verbindingszone

3.4 minimale hoogte van noodzakelijke rasters

4 DE VERSCHILLENDE TRACES

4.1 Het Adelaarstracé

4.2 Het Lepelaarstochttracé

4.3 Het Knardijktracé

NADERE UITWERKING

5.1 uitgangspunt voor de drie opties

5.2 Adelaarstracé

5.3 Lepelaartochttracé

5.4 Knardijktracé

6 OPPERVLAKTEN BENODIGDE LANDBOUWGROND

6.1  Adelaarstracé

6.2  Lepelaartochttracé

6.3  Knardijktracé

6.4 Compensatie voor de boeren

7 GESCHIKTHEID, CONCLUSIE EN AANBEVELING

8  LITERATUUR

1 DE AANLEIDING, DE VRAAG EN DE MOGELIJKHEDEN

1.1  De aanleiding:

In het Staatsnatuurreservaat de Oostvaardersplassen leven drie soorten grote zoogdieren in feite op een eiland.

Het gebied van ruim 5500 hectare wordt beheerd door Staatsbosbeheer en valt binnen de ecologische hoofdstructuur.

Op langere termijn is het beleid er op gericht dit rijke kleimoerasgebied via het Horsterwold te verbinden met de hogere gronden op de Veluwe, zodat de grote zoogdieren hun natuurlijk trekgedrag kunnen ontwikkelen, waardoor de invloed op de verschillende vegetaties gedurende het gehele jaar zal leiden tot een completer ecosysteem.

1.2 De vraag:

Vanuit Staatsbosbeheer is de vraag gesteld:

Kijk vanuit de behoefte van de grote grazers, het Edelhert en het Wild Zwijn naar de geschiktheid van een aantal mogelijke tracés voor een robuuste verbindingszone tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold.

1.3  De voorgestelde tracés:


Drie varianten lijken in aanmerking te komen, namelijk:


Oostvaardersplassen-Adelaarsstrook-Horsterwold,

Oostvaardersplassen-Lepelaartochtstrook-Horsterwold en

Oostvaardersplassen-Knardijk-Horsterwold.


De afstand tussen de Oostvaardersplassen en de eerste twee varianten bedraagt hemelsbreed ongeveer 12 kilometer en bij de Knardijkvariant ongeveer 15.5 kilometer.
 

2     DE BEHOEFTE VAN DE VERSCHILLENDE DIERSOORTEN:

2.1     Algemeen:

     

Voordat verder wordt ingegaan op de technische mogelijk-en onmogelijkheden van een forse ecologische verbindingszone lijkt het, gelet op de vraag, goed eerst eens te kijken in hoeverre de verschillende diersoorten wel de behoefte hebben om over allerlei kunstwerken in een rechte lijn een afstand van tussen de 12 en 15 kilometer af te leggen.


Op dit moment leven er vier grotere zoogdieren in de Oostvaardersplasssen, namelijk het Heckrund en het Konikpaard, vaak genoemd “grote grazers”, het edelhert, een intermediate feeder, en de ree.

Reeën zijn sterk territoriumgebonden en hoewel zij als typische browsers plaatselijk grote invloed op de vegetatie kunnen hebben worden zij door beleidsmakers niet als sturend gezien en daarom hier verder niet besproken.

Het wild zwijn zal wel besproken moeten worden. De voedselopname van deze omnivoor kan tot 95 % bestaan uit plantaardig materiaal, zodat dit dier bijna als een grote grazer kan worden beschouwd.

2.2  Heckrund:


De populatie Heckrunderen in de Oostvaardersplassen bestaat uit koeien met kalveren en subadulte stieren, stiergroepen en territoriale stieren.

Stieren trekken bij voorkeur niet en verwacht mag worden dat, indien een verbinding naar het Horsterwold wordt gemaakt, het de koeien met hun kalveren zullen zijn die als eersten de Oostvaardersplassen zullen verlaten.

Veel zal daarbij afhangen van de voedselsituatie. Is deze slecht dan lijkt het logisch dat de trek zal worden bevorderd. Is er voldoende, dan zal het enige tijd duren voordat de dieren het Horsterwold hebben bereikt en waarschijnlijk zullen er dieren zijn die zich daar dan vestigen.

Stieren zullen dan uiteindelijk de weg wel weten te vinden.

De voedselsituatie zal dus in belangrijke mate het trekgedrag van de Heckrunderen bepalen.

(mond,med. J.T. Vulink).


 2.3  Konikpaard:


Anders dan bij de Heckrunderen leven de Konikpaarden het grootste gedeelte van het jaar in grote kuddes die uit enkele honderden dieren kunnen bestaan. De kuddes bestaan uit haremgroepen waarbinnen merries met of zonder veulen, subadulte dieren en hengsten leven. Binnen de mogelijkheden trekken deze kuddes in de Oostvaardersplassen in een kort tijdsbestek door het gehele gebied en bij uitbreiding van de mogelijkheden mag verwacht worden dat de dieren binnen korte tijd nieuwe mogelijkheden zullen gaan verkennen.. Paarden zijn nieuwsgierig en zullen vrij snel de afstand naar nieuwe gebieden kunnen afleggen.



2.4  Edelhert:


Het grootste deel van het jaar leven edelherten gescheiden in groepen hindes met kalveren en ÉÉnjarige dieren en groepen herten. Daarnaast zijn er ook solitairlevende herten.

Edelherten hebben een vaste homerange die niet snel wordt verlaten, maar in de herfst vallen de groepen mannelijke dieren uit elkaar en ontstaat sterk trekgedrag onder invloed van de bronst. Het is bekend dat edelherten in ÉÉn nacht vele tientallen kilometers kunnen afleggen en vaak trekken dezelfde herten in de bronsttijd naar dezelfde plaatsen.

Toch kunnen zich andere problemen voordoen die de trek kunnen verhinderen of vertragen.

Edelherten zijn van nature vrij schuw en kunnen snel in paniek raken. Daarnaast zijn het zéér voorzichtige overstekers. Hoogteverschillen, viaducten en grote kunstwerken in combinatie met een onzeker achterland, kunnen een welhaast onneembare barriere vormen.

Het nieuwe ecoduct over de A1, ter hoogte van Kootwijk, is in 16 maanden nog maar twee keer door een edelhert overgestoken, waarvan er één weer is terug gegaan naar zijn oude leefgebied.( Mond.med. H.Snel SBB).Voedselgebrek zal niet snel een reden zijn de Oostvaardersplassen te verlaten. Als intermediate feeder is een edelhert veel flexibeler in zijn voedselkeus dan bijvoorbeeld een rund.

Indien van het edelhert verwacht wordt dat hij trekt naar het Horsterwold en /of de Veluwe zullen de verbindingen ruim moeten worden opgezet.


2.5  Wild Zwijn:


Een wild zwijn is een sociaal levend dier en leeft in groepen van zeugen met biggen en subadulte dieren. De zeugen hebben en relatief kleine homerange. Eénjarige mannelijke dieren worden uit de groep gestoten en leven dan in kleine groepjes of solitair. Oudere keilers leven het grootste deel van het jaar solitair. Toch kunnen wilde zwijnen over grote afstanden trekken, met name de uit uitgestoten éénjarige mannelijke dieren.

Mocht besloten worden om wilde zwijnen uit te zetten in de Oostvaardesplassen of het Horsterwold, dan zullen het de jonge keilers zijn die als eersten zullen migreren. Voedselgebrek zal daarbij niet de voornaamste reden zijn, zeugen in het Vierhouterbos trokken na afbraak van het raster ondanks zéér slechte voedselsituatie niet weg uit hun vertrouwde omgeving. Migratie zal dus min of meer toevallig moeten plaatsvinden .

Wilde zwijnen kunnen aanmerkelijk schade veroorzaken aan de landbouw,de verbinding en het leefgebied zal dan ook door een varkenskerend raster van de landbouwgronden moeten worden gescheiden.


2.6     Samenvatting:


Samenvattend kan gezegd worden dat er voor de verschillende diersoorten andere redenen zijn om te migreren.

Voor het Heckrund lijkt dit vooral; voedselgebrek.

Voor het Konikpaard                  : sociaal gedrag.

Voor het Edelhert                       : natuurlijke trekdrang/ sociaal gedrag.

Voor het Wild Zwijn                    : verstoting uit de rotte .
 

3    SPECIFIEKE EISEN, GEZIEN VANUIT HET DIER:

3.1     Algemeen:


De echte grote grazers, rund en paard, staan dicht bij de mens en alhoewel zij in de Oostvaardersplassen een redelijk vrij levend bestaan hebben, zijn zij goed benaderbaar en, mits niet in paniek, makkelijk stuurbaar.

Voor paarden zou een laag raster in feite voldoende zijn en dit geldt ook voor de runderen.

Bij Heckrunderen, die niet onder de veewet vallen, zijn problemen van andere aard te verwachten, zoals een veevrije zone aan beide kanten van de verbindingszone van 500 meter, indien deze langs veehouders zou komen te lopen.

Edelherten vragen, zeker op de verbindingszone, een raster van ruim twee meter hoog en voor wilde zwijnen zal dit raster nog eens een zwaardere uitvoering moeten hebben. Het dient dertig centimeter in de grond te worden ingegraven.
 

3.2     Diervriendelijke oevers:


Zeker voor runderen en paarden geldt dat zij liever niet zwemmen.

Ze kunnen het wel, maar elke boer weet dat in de regel een smal slootje voldoende is om deze dieren in het weiland te houden.

Toch wordt vaak gesteld dat ge-dedomesticeerde grote grazers gemakkelijk van A naar B zwemmen, mits de oevers maar zacht glooiend zijn en er een natuurlijke overgang van droog naar nat wordt gecreëerd Sommigen verwijzen graag naar Afrikaanse situaties, maar een paard is geen zebra en een rund is geen gnoe!

Dit blijft dus een moeilijk punt, misschien het proberen waard, maar risicovol.

Edelherten, wilde zwijnen, maar ook reeën en hazen zullen veel minder moeite hebben om via diervriendelijk aangelegde oevers van A naar B te migreren.


3.3  Minimale breedte van de verbindingszone:


De verbindingszone zal deel uit moeten maken van het totale leefgebied van de diverse diersoorten. Zij zullen waarschijnlijk niet direct van A naar B lopen, maar geleidelijk aan dit nieuwe gebied gaan verkennen en zo min of meer toevallig in een nog veel groter leefgebied terechtkomen.

Voor runderen, paarden en wilde zwijnen zal de strook smaller kunnen worden aangelegd dan voor edelherten, 250 meter zou voldoende zijn. Edelherten hebben een minimale breedte van 750 meter nodig en indien alle diersoorten moeten kunnen migreren zal dus van deze laatste breedte moeten worden uitgegaan.

Deze zal dan nog hier en daar beplant moeten worden met een groter stukje bos. Een “œeiland” halverwege, zoals b.v. het Knarbos/Wilgenbos in de Knardijk optie zou voor alle dieren, maar met name voor het edelhert, ideaal zijn, maar indien hiervoor zou worden gekozen zal het tracé tenminste 1250 meter breed moeten zijn, gelet op afspraken met boeren ten aanzien van de Heckrunderen. De huidige regel is dat een Heckrund niet binnen een straal van 500 meter van een veehouderij mag lopen.

 

3.4  Minimale hoogte van noodzakelijke rasters:


Heckrund  : raster, 1.30 meter hoog.

Konikpaard: raster, 1.30 meter hoog.

Edelhert    : raster, 2.10 meter hoog.

Wild zwijn : raster, 1.30 hoog en 30 cm in de grond.

                   

Hieruit volgt dat indien gekozen wordt voor een ecologische verbinding voor alle hier beschreven diersoorten er een raster zal moeten komen van 2.10 hoog. Tevens zal het gehele Horsterwold moeten worden uitgerasterd, i.v.m. varkensschade bij aangrenzende boeren. Dit raster zou misschien 1.30 kunnen zijn zodat het wild zwijn, rund en paard tegenhoudt en de edelherten de mogelijkheid geeft om het gebied te verlaten. Wordt hier voor gekozen dan dienen goede afspraken met boeren te worden gemaakt en zal er goede voorlichting moeten komen voor de weggebruiker.

Wordt gekozen voor een gesloten systeem, dan dient naast de verbindingszone ook het gehele nieuwe leefgebied te worden omgeven door een hertenkerend raster van 2.10 meter hoog.


4   DE VERSCHILLENDE TRACÉS
 

4.1  De Adelaarsstrook.


Deze 200 meter brede strook loopt van de Ibisweg tot de hoek Tureluurweg/Schollevaarweg.

Een afstand van 8 kilometer. De strook wordt begrensd door een D-tocht en is thans in beheer bij het Flevolandschap.

Bij de inrichting van Zuidelijk Flevoland is deze strook al gereserveerd als mogelijke toekomstige verbinding tussen Nijkerk en Almere-Noord en in de verschillende provinciale toekomstscenario’s wordt melding gemaakt van een vierbaanssnelweg, de A 30.

Toch behoeft dit niet te betekenen dat deze strook niet in aanmerking zou komen als ecologische verbinding richting Horsterwold. De strook zou een prima scheiding kunnen worden tussen Almere en het centraal gelegen landbouwgebied van Zuidelijk Flevoland, met mogelijkheden voor uitzicht-en informatiepunten voor de inwoners van Almere. Deze optie dient dan ook nader uitgewerkt te worden.


4.1  De Lepelaartochtstrook:


Op 6 kilometer ten Noord Oosten en parallel aan het Adelaarstracé ligt de Lepelaartocht.

Deze loopt van de Ibisweg naar de Schollevaarweg.

De afstand is ook 8 kilometer. Aan beide zijden is een aarde wal, de totale breedte is 100 meter. De strook is in beheer bij het Flevolandschap.

Technisch is het goed mogelijk om hier een verbinding te maken van het Oostvaardersplassen/Praamweggebied naar het Horsterwold en deze optie kan nader worden uitgewerkt.

4.3  Het Knardijktracé:


Deze van oorsprong buitendijk van Oostelijk Flevoland ligt weer 2.5 tot 3.5 kilometer ten Noord Oosten van het Lepelaarstochttracé. Recentelijk is deze dijk ingericht als ecologische verbindingszone. De huidige breedte is ongeveer 200 meter. Op de kaart lijkt het heel wat, maar gekozen oplossingen lijken verre van ideaal en niet duidelijk is welke dieren er door een wirwar van roosters, hekken en stukjes gaas van waar naar waar moeten lopen. De dijk is in beheer bij Rijkswaterstaat. De afstand Hollandse Hout Horsterwold is langer,15.5 kilometer, maar technisch is het goed mogelijk de Knardijk te gebruiken.

Deze optie moet ook nader uitgewerkt worden, zeker als gedacht wordt aan een verbinding naar de Veluwe via het Hierdense Beek tracé.
 

5     NADERE UITWERKING:


5.1  Uitgangspunten voor de verschillende opties:


Voor de drie opties wordt uitgegaan van een Oostvaardersplassengebied dat is uitgebreid met het Hollandse Hout, het Praamweggebied en het Kotterbos.

Het Kotterbos zal binnenkort aan de Oostvaardersplassen worden toegevoegd en zal in de Adelaarstracé-optie als springplank voor de oversteek van de A6 moeten dienen.

De grote grazers, die moeten migreren naar het Horsterwold dienen hier dus te kunnen komen. Dit kan door een bestaand viaduct onder de spoorlijn, ter hoogte van de Kottertocht, aan te passen voor de passage van grote zoogdieren.

Het Praamweggebied behoort nu al tot de Oostvaardersplassen en ook voor deze verbinding naar het Horsterwold geldt, dat als deze begint bij het Lepelaartochttracé, alle diersoorten hier moeten kunnen komen.

Dit kan zonder problemen via het Hollandse Hout, waar 7 bestaande viaducten onder de spoorlijn voldoende mogelijkheden bieden, waarna de dieren via de Knardijk het Praamweggebied bereiken.

Voor het Knardijktracé wordt uitgegaan dat alle diersoorten het Hollandse Hout benutten.

Ook geldt voor alle opties dat, tenzij er gekozen wordt voor een vaste verbinding over de Lage Vaart, deze over een afstand van enkele kilometers zodanig dient te worden ingericht dat dieren hier gemakkelijk over kunnen zwemmen. Dit blijft een knelpunt, maar is misschien op te lossen door een vlakke oever met moeraszone en een smalle vaargeul. Voor de in-en uitgang van dit stuk vaart zal een technische oplossing gevonden moeten worden. Gedacht kan worden aan een laserstraal die een geluidssignaal en/of lichtflitsen in werking stelt bij naderende dieren. In een later stadium zal over vaste oeververbindingen over de Lage €“en Hogevaart versus diervriendelijke oevers moeten worden beslist..
 

5.2     Adelaarstracé:


Technisch is het goed mogelijk de Oostvaardersplassen via het Adelaarstracé te verbinden met het Horsterwold.

In geval voor deze optie wordt gekozen zal de strook op lange termijn een overgang kunnen vormen tussen het stedelijk gebied van Almere en de centrale agrarische kern van Zuidelijk Flevoland.

Er kan worden volstaan met de minimaal aangegeven breedte van 750 meter. Aangrenzende boeren zijn bijna allen akkerbouwers. Twee veebedrijven, langs de Ibisweg en in het Vaartbos zullen moeten wijken.



De route, rooster- rastersituatie en de benodigde ecoducten:


Er wordt van uitgegaan dat het Kotterbos is uitgerasterd en dat de grote grazers via het aangepaste viaduct onder de spoorlijn ter hoogte van de Kottertocht dit gebied kunnen bereiken. Het kampeerterreintje dat pal naast dit viaduct ligt, zal moeten worden verplaatst.

De eerste hindernis is de Lage Vaart, die ofwel via de diervriendelijke oevers, ofwel met een vast ecoduct moet worden overgestoken.

De grote zoogdieren komen dan in de zogenaamde Kotterbosstrook, 200 breed, tussen Lage Vaart en A6. Deze dient te worden uitgerasterd, de recreatieplas kan hier buiten blijven.

Nu wordt de A6 overgestoken, waarbij met een enorm ecoduct rekening moet worden gehouden. De snelweg is hier namelijk extra breed doordat een grasbaan van 70 meter de rijbanen doorsnijdt.

Het ecoduct zal juist ten Noord Oosten van de huidige afslag A6- Buitenring moeten komen.

Via het land van een uit te kopen veehouder aan de Ibisweg, die wordt voorzien van roosters, komen de dieren op het eigenlijke Adelaarstracé.

Na 3.5 kilometer wordt de Vogelweg bereikt. Hier moet waarschijnlijk een ecoduct worden aangelegd en vervolgens 4 kilometer rechtdoor tot aan de Hoge Vaart.

Diervriendelijke oevers of een ecoduct zijn hier noodzakelijk, waarna de dieren in de Zuid-West punt van het Vaartbos terecht komen. Maximale benutting van dit bosgebied betekent uitrasteren. Ergens ter hoogte van kavelnummer PZ 68 zal de Gooise weg als laatste obstakel een ecoduct vergen, waarna het Horsterwold is bereikt.

Samenvattend:

De totale lengte vanaf het Kotterbos bedraagt ruim11.5 kilometer.

Nadeel: Geen bestaande “eilanden” en één extra groot ecoduct.

Drukke snelweg, pal naast de ecozone hoeft geen probleem te zijn. Dieren zullen hier snel aan wennen.

Voordeel: goede mogelijkheden voor uitzicht-infopunten langs de toekomstige snelweg A 30 en daardoor een nauwe betrokkenheid van het publiek bij de verbindingszone.

Minsten 3 ecoducten, waarvan één zeer groot zullen moeten worden aangelegd.

Een secondaire weg moet worden overgestoken.
 

5.3  De Lepelaartochtstrook:


Het grote voordeel van deze optie is dat dit tracé aan beide zijden wordt begrensd door

akkerbouwbedrijven.

Dit betekent dat er geen, of in ieder geval veel minder, problemen met veehouders te verwachten zijn voor wat betreft de Heckrunderen.

Een veiligheidszone van twee maal 500 meter is niet nodig, de verbinding kan dus smaller worden aangelegd.

Zoals al opgemerkt wordt uitgegaan van een minimale breedte van 750 meter.

De route, de rooster- rastersituatie en de benodigde ecoducten:


Er wordt vanuit gegaan dat de Spoorweg is uitgerasterd. De dieren kunnen via de 7 bestaande viaducten in het Hollandse Hout en over de Knardijk in het Praamweggebied komen.

Honderd meter ten Oosten van het Praamwegviaduct zal het raster de Praamweg kruisen. Hier komt dan een veerooster en het raster loopt vervolgens tot de ingang-uitgang van de Lage Vaart.

Deze oever is diervriendelijk ingericht over een lengte van 6 kilometer. De andere ingang-uitgang bevindt zich op de Noord Oosthoek van het Hollandse Hout.

Zo wordt in feite nog een mooie moerasoeverstrook aan het gebied toegevoegd, het buitenraster komt dan langs de A6 te lopen.

De dieren hebben in de al bij Staatsbosbeheer in beheerzijnde strook jong bos een goede aanloop naar het eerste ecoduct.

Dit dient te worden aangelegd over de A6 ter hoogte van kavelnummer JZ11/23.

De breedte van een ecoduct kan variëren van 33 meter, Kootwijk, tot ruim 50 meter, Hoenderlo en Terlet. In Frankrijk zijn nog grotere constructies.

Veilig overgestoken komen de dieren nu in een 130 hectare groot natuurgebied, bestaande uit ruigte, spontaan gegroeid wilgenbos en water, thans in beheer bij het Flevolandschap.

Het Ooievaarsplas/Reigerplas gebied zou een goed rustpunt bieden na een toch moeilijke oversteek. Het dient te worden uitgerasterd.

Op de Ibisweg dienen twee veeroosters te komen ter hoogte van het begin van het eigelijke Roerdomptochttracé.

Vanaf dit punt 4 kilometer rechtdoor, waarna de Vogelweg moet worden overgestoken.

Vlak voor de Vogelweg ligt “de Aardzee”, een polderkunstwerk dat waarschijnlijk behouden zou kunnen worden. Deze doorgaande weg zal waarschijnlijk een ecoduct vergen, tenzij er afspraken met de provincie kunnen worden gemaakt over verkeersdrempels en roosters, zoals nu in het Praamweggebied, dit alles wellicht in combinatie met een uitzichtpunt voor publiek /Aardzee.

Na de oversteek van de Vogelweg, gaat het 1800 meter rechtdoor en bereiken de dieren een klein “eiland” in de vorm van een Naturistencamping. Dit jonge stukje bos grenst aan het fruitbouwgebied van Zeewolde, is ongeveer 12.5 hectare groot en in beheer bij het Fevolandschap.

Vanaf dit bos gaat de verbindingszone afbuigen naar het zuiden en de Schollevaarweg wordt ten zuiden van de Spiekweg overgestoken. Ook hier weer keus tussen ecoduct of verkeersmaatregelen met roosters.

De Lage Vaart wordt over een afstand van enkele honderden meters diervriendelijk gemaakt, glooiende oevers etc. met de voornoemde in-en uitgangssituatie.

Nu komen de dieren in het Vaartbos. De verbinding kan hier ofwel doorlopen, ofwel breder worden gemaakt. Maximale benutting betekent, dit bos uitrasteren.

De laatste hindernis is de Gooise weg. Deze zal hoogstwaarschijnlijk door een ecoduct moeten worden overgestoken. Het Horsterwold is nu bereikt ter hoogte van Kavel QZ10/11.

Samenvattend:

De totale lengte vanaf het Praamweggebied bedraagt ruim 12 kilometer.

Groot voordeel: geen veehouders in de buurt. Matig voor wat betreft rustpunten.

Waarschijnlijk 4 ecoducten noodzakelijk. Twee secondaire wegen moeten worden overgestoken.


5.3  Het KnardijktracÉ


Zoals al is opgemerkt wordt er van uitgegaan dat alle diersoorten het Hollandse Hout als startpunt hebben en dat de oevers van de Lage Vaart diervriendelijk zijn ingericht, ofwel verbonden worden door een ecoduct.

Het grote nadeel van deze optie is dat de route door een veeteeltgebied loopt, waardoor met de huidige afspraken en regelgeving er een tracé van tenminste 1250 meter breed zou moeten komen. Binnen deze totale breedte zou een aparte strook van 250 meter moeten liggen die gebruikt zou kunnen worden door de Heckrunderen, Konikpaarden en wilde zwijnen. Deze strook zou moeten zijn uitgerasterd met een varkenskerend raster van 1.30 meter. De edelherten zouden hier dan overheen kunnen springen en zodoende de gehele breedte kunnen benutten. Een gecompliceerde en gekunstelde oplossing, maar deze optie is natuurlijk alleen noodzakelijk als besloten wordt dat Heckrunderen naar het Horsterwold moeten kunnen migreren en bestaande afspraken met buren niet kunnen worden verandert.


De route, de rooster- rastersituatie en de benodigde ecoducten.


Vanuit het Hollandse Hout wordt de Lage Vaart overgestoken.

De dieren komen dan in een smalle strook (Kavel D62),die als moerasoever/overganggebied zou kunnen dienen. Dit moet worden uitgerasterd tot aan het punt waar de A6 moet worden overgestoken.

Een goede plek zou net ten Noord Oosten van de Knardijk kunnen liggen. Nog beter zou een ecoduct ter hoogte van de Burchtkamp zijn. Dit natuurgebied gebied is ongeveer 150 hectare groot en in beheer bij het Flevolandschap. Hier zouden de dieren een eerste rustpunt kunnen vinden en de verbindingszone zou dan langs de A6 weer richting Knardijk lopen.

Na 3 kilometer zou een groot eiland bereikt worden, aan de Zuidkant het Wilgenreservaat en aan de Noord- en Zuidkant het Knarbos.

De totale oppervlakte van deze bij het Flevolandschap in beheer zijnde gebieden is ongeveer 515 hectare.

Dit alles wordt doorsneden door de Vogelweg. Deze zal waarschijnlijk een ecoduct vergen, tenzij er goede afspraken met de provincie kunnen worden gemaakt, zie voorgaand.

Vanaf hoek Vogelweg 4 kilometer rechtdoor, waarna de Hoge Vaart bereikt wordt. Het bestaande kunstwerk zal vervangen moeten worden door een ecoduct en indien dit niet haalbaar is zou er een diervriendelijke oever juist ten Noorden hiervan moeten worden gemaakt met in- en uitgangssituatie.

Een kilometer verder ligt de Gooise weg, waar een ecoduct onontkoombaar lijkt.

Direct na de oversteek zal de verbindingszone scherp naar rechts moeten afbuigen, tussen de Gooise weg en de Ossenkampweg door en zo richting het Horsterwold.

Als laatste zal dan de Spiekweg genomen moeten worden, waarschijnlijk met een ecoduct.

Samenvattend:

De totale lengte vanaf het Hollandse Hout bedraagt 15.5 kilometer.

Groot nadeel: de minimale, min of meer verplichte, breedte van 1250 meter.

Groot voordeel: het grote “eiland” en de mogelijke aansluiting aan het Harderbroek, Harderbos, Randmeerbossen en vooral de overal geplande verbinding naar de Veluwe, via het Hierdense Beek tracé.

Waarschijnlijk zullen 5 ecoducten noodzakelijk blijken.


6  OPPERVLAKTEN BENODIGDE LANDBOUWGROND:


Op een kaart is het makkelijk lijnen trekken en papier is geduldig, feit blijft dat in alle gevallen aanzienlijke oppervlakten landbouwgrond zullen moeten worden aangekocht.

6.1 De Adelaarsstrook:


Indicatief zou dit voor de Adelaarsstrook het volgende betekenen:

Bestaande strook is 200 meter breed.

Benodigde landbouwgrond is dan 9 kilometer bij 550 meter, totaal dus 495 hectare.

De camping in het kotterbos zal moeten worden verplaatst en met het Flevolandschap, de huidige beheerder van de strook zullen afspraken moeten worden gemaakt.





6.2 De Lepelaartochtstrook:


Indicatief zou dit voor de Lepelaartochtstrook het volgende betekenen:

Bestaande tochttracé is 100 meter breed.

Benodigde landbouwgrond is dan 9 kilometer bij 650 meter, totaal dus 585 hectare.

Hierbij komt nog dat met name in het fruitbouwgebied een aantal huizen in de weg zouden kunnen staan.

De huidige naturistencamping zou verplaatst moeten worden.

Met het Flevolandschap zullen afspraken moeten worden gemaakt ten aanzien van de door hen beheerde natuurgebieden, totaal, inclusief de huidige strook, ongeveer 232.5 hectare.


6.3 Knardijktracé


Voor deze verbindingszone zal aanzienlijk meer grond moeten worden aangekocht.

Indicatief en uitgaande van de verbinding Hollandse Hout via de Burchtkamp zou dit betekenen:

Bestaande dijk is 200 meter breed.

Benodigde landbouwgrond is dan 15 kilometer bij 1 kilometer breed, totaal dus 1650 hectare.

In verband met de breedte zullen alle boerderijen langs de Knarweg moeten worden aangekocht en mocht besloten worden de verbinding door te trekken naar het Harderbos/

Veluwe dan komen er nog de nodige hectares en aankopen bij.

Ook bij deze optie zullen goede afspraken met het Flevolandschap moeten worden gemaakt.

Zij beheren 158 hectare Burchtkamp, 377 hectare Knarbos en 138 hectare Wilgenreservaat, totaal dus 673 hectare. Ook met Rijkswaterstaat zullen afspraken gemaakt moeten worden over inrichting en beheer van de Knardijk, ongeveer 180 hectare.
 

6.4 Compensatie voor de boeren:

Uit het voorgaande blijkt dat er voor de optie Adelaarsstrook het minst gecompenseerd hoeft te worden voor de boeren, namelijk ongeveer 500 hectare.

Voor de Lepelaartochtstrook zal ongeveer 600 hectare gecompenseerd moet worden en voor het Knardijktracé zal het om ruim 1650 hectare gaan.

Mogelijkerwijs zouden een aantal boeren kunnen worden uitgekocht, waarna het vrijkomende land kan worden herverkaveld onder de buren.

Ook is het wellicht denkbaar dat enkele boeren nog in aanmerking zouden komen voor een bedrijf elders in Zuidelijk Flevoland. De stichting Erf beheert nog een aantal restgronden en misschien liggen hier nog beperkte mogelijkheden.


7  GESCHIKTHEID VAN DE ONDERZOCHTE TRACÉS CONCLUSIE EN AANBEVELING:


Zoals is aangegeven hebben de drie tracés hun voor- en nadelen.

Vanuit de behoefte van het dier is ertussen de beschreven mogelijkheden niet veel verschil en zijnde alle opties geschikt indien de voorgestelde breedtes worden aangehouden.

Het grote “eiland” in het Knardijktracé is een voordeel, maar dit weegt waarschijnlijk niet op tegen de grote nadelen en geweldige extra investeringen.

Verwacht mag worden dat de dieren de verbindingen zullen gaan beschouwen als een onderdeel van het totale leefgebied en stapsgewijs min of meer toevallig het Horsterwold zullen bereiken.


Concluderend kan gezegd worden dat de Adelaartochtstrook en de Lepelaartochtstrook de voorkeur verdienen boven het Knardijktracé. Het is een kortere weg, praktisch uitvoerbaar en waarschijnlijk aanvaardbaar voor aangrenzende boeren Ook zijn zij aanzienlijk minder duur dan het Knardijktracé.


Zou dit zo worden besloten dan worden in feite twee eilanden verbonden en dit kan op de lange duur niet de bedoeling zijn.

Een verbinding met de Veluwe is het achterliggende doel en speerpunt van beleid.

Vanuit het Horsterwold zijn er twee mogelijkheden.

De eerste mogelijkheid is via het Nuldernauw de A28 oversteken richting het landgoed Oud Groevenbeek, gelegen tussen Ermelo en Putten.

De tweede mogelijkheid is aansluiting zoeken bij het Hierdense beektracé ten Noorden van Harderwijk Deze beide mogelijkheden worden aangegeven in het recentelijk verschenen concept rapport “Veluwe 2010” van de provincie Gelderland.

De Harderbos/Hierdensebeek aansluiting zou ook zonder de Knardijkverbinding bereikt kunnen worden indien de 750 meter brede strook tussen de Gooise weg en de Ossenkampweg in de verbinding zou worden betrokken.


Het verdient dus aanbeveling de strook tussen Gooise weg/Ossenkamp open te houden omdat deze in een later stadium wel eens heel belangrijk kan worden, zeker als besloten wordt de Veluwe via het Hierdense beek tracé met Flevoland te verbinden.



8  Literatuur:


Ontwikkelingsplan Horsterwold. Flevobericht 416

Ecologische Verkenning Veluwe. Provincie Gelderland 1999

Veluwe 2010: een kwaliteitsimpuls Provincie Gelderland 2000

Dynamische interacties tussen hoefdieren en vegetatie in de Oostvaardersplassen IBNrapport 436.

Omgevingsbeleidsplan Flevoland. Provincie Flevoland 1999

Ontwerp ontwikkelingsvisie Flevoland 2030. Provincie Flevoland 1999

Etude Infrastructures Verte: inventaire des espaces de libre circulation du Cerf Elaphe

ONC 1997.

De sociale organisatie van een kudde Heckrunderen. Felovobericht 353

Digestive strategies in ruminants and nonruminents. Van Wieren 1996

Foraging in a landscape mosaic. Wallis de Vries 1994

Diet and condition of wild boar, without supplentery feeding.Goot Bruinderink 1994

Het belang van een Noordwest-Europese Ecologische Hoofdstructuur voor grote zoogdieren

Groot Bruinderink (in druk).

Grote herbivoren in wetlands. Evaluatie begrazingsbeheer Oostvaardersplassen Flevobericht 399

Edelherten en reeën in de Oostvaardersplassen. Demografie, terreingebruik en dieet. Flevobericht 397


Uitgiftekaart Flevoland, zuidelijk gedeelte. 1996 Rijkswaterstaat