artikel uit Deutsche Jagd Zeitung 3/2004

Nieuwe inzichten in de ecologie van het Edelhert:
Hoe past deze soort zich aan de winter met lage temperaturen en een beperkter voedselaanbod aan.

Algemeen is de opvatting dat het Edelhert vooral door geringere activiteit energie spaart. Nieuw wetenschappelijk onderzoek door het onderzoekscentrum voor wildbiologie en ecologie van de diergeneeskundige universiteit te Wenen tonen echter aan dat de tijdelijke daling van de temperatuur in de buitenste lichaamsdelen veel wezenlijker bijdragen tot een geringere energiebehoefte in de winter en de geringere activiteit voor een deel slechts een gevolg van deze energiebesparing is. Daaruit blijkt dat het organisme van het Edelhert zich verbluffend gelijk gedraagt als dat van dieren die een winterslaap houden.
Warmbloedige planteneters zoals het Edelhert en de Gems zijn 's winters aan een dubbele belasting overgeleverd: enerzijds vinden ze minder en kwalitatief slechter voedsel, anderzijds moet hun lichaamstemperatuur in de koude op peil gehouden worden.Tot op heden konden wildbiologen ondanks jarenlang onderzoek geen bevredigend antwoord geven op de vraag hoe de dieren deze dubbele belasting overwinnen. Tot op heden nam men aan dat herkauwers in de winter, vanwege het ongunstige weer, eigenlijk meer energie nodig hadden dan in de andere seizoenen. Het tegendeel is echter het geval. Bij onderzoekingen in afgerasterde gebieden met Rendieren, Edelherten en Reeën bleek dat ondanks een overdadig aangeboden voedselhoeveelheid de dieren in de winter steeds minder tot zich namen, in tegenstelling tot de zomer. Natuurlijk beschermt de uitstekende winterbeharing de dieren tegen warmteverlies. Ook vermindering van bewegingsactiviteiten gedurende de winter bespaart energie. De totale omvang van de vermindering van de voedselopname gedurende de winter kon daarmee echter niet verklaard worden en bleef tot op heden een raadsel.Daarentegen is dit thema ten behoeve een soortgerichte wintervoeding (!) en een juiste beoordeling van de gevolgen van verstoring van de dieren in de winter, van buitengewoon belang. Dat laatste wordt versterkt door het feit dat daarmee ook een sterke samenhang met het ontstaan van schade in het bos aanwezig is
.
Tegenstrijdige feiten uit het voormalige onderzoek.
Het onderzoek naar de oorzaken die verantwoordelijk zijn voor een geringere voedselopname en daarmee geringere stofwisseling van de wilde hoefdieren gedurende de winter, leidde naar tegenstrijdige gegevens. Vroeger onderzoek meende gedurende de winter een geringere totale energieomzet vast te stellen. Verdere studies en zorgvuldige experimenten konden deze echter niet bevestigen. Een mogelijke foutenbron lag daarin dat zich in kleinere afgerasterde terreinen de dieren zich anders gedragen als in de vrije wildbaan.
Een aan het onderzoeksinstituut voor Wilddierkunde en Ecologie ontwikkeld telemetrie systeem maakte metingen aan Edelherten onder vrij natuurlijke omstandigheden mogelijk. Een minuscule, ter hoogte van het borstbeen geïmplanteerde zender meet hierbij de hartfrequentie, die stofwisselingsactiviteit goed weerspiegelt. In verhouding tot de lichaamsomvang is deze zender beduidend kleiner als de pacemaker die we voor menselijk gebruik kennen, en hindert de dieren niet. Naast de hartfrequentie wordt ook de lichaamstemperatuur in het onderhuidweefsel gemeten. Het geïmplanteerde apparaatje zendt deze informatie naar een ontvanger in een halsband, die het betreffende dier om de nek draagt. Daar wordt het versterkt en tezamen met verdere informatie over bewegingen van het dier en de houding van de hals naar een automatisch ontvangststation gezonden, waar de gegevens ononderbroken geregistreerd worden. Dit systeem kan zonder oponthoud en zonder batterijvernieuwing tot drie jaar werken en biedt de mogelijkheid, naast de meting van fysiologische waarden, ook een vrij nauwkeurige inschatting van de activiteiten, inclusief de voedselopname, te registreren.
In totaal 8,5 miljoen metingen geregistreerd.
Ten einde de oorzaken en het gevolg van de afname van het energieverbruik van edelherten te achterhalen, onderzochten de Weense wetenschappers met dit telemetriesysteem gedurende vijf jaren vier mannelijke en vijf vrouwelijke edelherten. Deze dieren in een leeftijd van twee tot tien jaar, waren onderdeel van een roedel van twaalf tot vijftien stuks in een 35 hectare groot onderzoeksgebied. De vegetatie: 35% Gemengd Loofbos, 41% extensief gebruikt open terrein en 24% weide, bood de dieren in de zomer ruim voldoende voedsel. In de winter werd met goed hooi en dagelijks ongeveer vijfentwintig kilogram bieten en zeven kilogram graan bijgevoerd. In totaal werden ongeveer acht en een half miljoen gemiddelde minutenwaarden van hartslag, onderhuidtemperatuur en activiteit geregistreerd, waarmee waarschijnlijk de meest omvangrijke datahoeveelheid van aanpassingen van wilde dieren aan het seizoen werd verkregen.
Allereerst werd onderzocht hoe sterk de stofwisselingsactiviteit uitsluitend door de kwaliteit van het voedsel werd beïnvloed. De eiwit-, vet- en het ruwe stofgehalte in de pensinhoud weerspiegelt de verandering in de voedselplanten gedurende de seizoenen. Het eiwit- en vetgehalte stijgt in het voorjaar snel tot een hoogtepunt in de vroege zomer en neemt daarna continu af met de verouderende vegetatie. De laagste waarden van het jaar worden in de periode december tot maart bereikt. Precies omgekeerd verandert het gedeelte van de ruwe stof. Het werd duidelijk dat de door voor de vertering benodigde energiebehoefte niet in de winter, als het ruwe stofgehalte zeer hoog is, zeer hoog is maar juist in het optimum van het groeiseizoen, als de planten in verhouding veel eiwit en vet bevatten. Op het eerste gezicht lijkt dit resultaat onbegrijpelijk, want ruwe stof is in tegenstelling tot eiwit of vet, moeilijker verteerbaar. Daarbij wordt dan echter vergeten dat ruwe stof in de pens door micro-organismen wordt afgebroken en verteerd, hetgeen het dier zelf geen energie kost, terwijl de vertering van eiwit en vet juist wel extra energie vraagt van het dier. Door middel van de continu opgenomen telemetriegegevens kwam vrij nauwkeurig de fysiologische veranderingen in beeld die het Edelhert gedurende de seizoenen ondergaat.
Aan het hartslagfrequentie was af te lezen dat het totale energieverbruik van de onderzochte dieren in de nawinter met ongeveer veertig procent afnam. Het energiegebruik steeg erg sterk in april-mei en bereikte zijn hoogste waarde in juni. In dewinter waren de dieren ook duidelijk minder actief. Deze gedragsverandering kon echter niet de totale vermindering in energieverbruik verklaren. De hartslagfrequentie in rust toonde namelijk gedurende het gehele jaar ongeveer gelijke waarden, evenals de hartslagfrequentie gedurende de momenten dat de dieren actief waren. Daarnaast bleven de dagelijkse activiteiten gedurende de gehele zomer ongeveer gelijk, terwijl de gemiddelde hartslagfrequentie in diezelfde tijdsperiode al duidelijk afnam. In totaliteit waren de veranderingen gedurende de seizoenen bij de onderzochte dieren zo groot, dat het energieverbruik van bronst-, drachtigheids- en zoogperiode niet meer bijzonder opvielen. Gedurende de wintermaanden beperkte zich de activiteiten van de dieren vooral tot de voedselopname. Hieraan werd echter in totaal meer tijd besteed dan in de zomer. Vanaf het vroege voorjaar tot in de herfst laveiden de dieren ongeveer 15 tot 20% van de dag. Begrijpelijk, want met de rijkelijke vegetatie kan de pens veel sneller gevuld worden dan in de winter. Pas in de tweede helft van juni was de benodigde tijd voor de voedselopname onder de vrouwelijke dieren gedurende een korte tijd hoger, hetgeen vermoedelijk is te verklaren uit het hogere energieverbruik van de zogende hinden: in deze tijd nemen de kalveren de meeste melk tot zich.

Warmteproductie op de spaarvlam.
Een volledig nieuw en onverwacht gegeven kwam naar voren uit de uitwerking van de lichaamstemperátuurwaarden: edelherten zijn in staat in slechte tijden het energieverbruik voor de warmteregulatie te reguleren, in principe gelijk andere diersoorten die een winterslaap houden.De lichaamstemperatuurmetingen lieten zien dat de doorbloeding van de buitenste delen, ledematen en buitenste deel van de romp, die de lichaamswarmte aan de koude omgeving afgeven, verminderde, waardoor als het ware de warmteproductie op de spaarvlam kwam te staan.Daardoor koelden de buitenste lichaamsdelen sterk af, zelfs in de borstbeenomgeving, die relatief dicht bij de lichaamskern ligt, tot zelfs op 15%. De onderzochte Edelherten waren in deze fase ook minder actief, vermoedelijk omdat ze vanwege de stramme lopers niet bijzonder goed uit de voeten konden. Daardoor bleef in de wintermaanden de daarbuiten zo typisch gebruikelijke activiteit gedurende de ochtendschemering uit. Dit bewijst dat de geringere activiteit het gevolg van energiebesparingen zijn en niet, zoals tot op heden vaak werd verondersteld, de oorzaak. Enkele nauwkeurig analyses van enkele koude winternachten toonde aan dat der afname van de warmteproductie in het lichaam onmiddellijk het energieverbruik verminderde. Hoe lager de lichaamstemperatuur van de buitenste lichaamsdelen werd, hoe lager de hartslagfrequentie daalde, zowel in rust als tijdens activiteiten. De meetgegevens toonden dat het energieverbruik gedurende een fase van gedaalde onderhuidtemperatuur in rust zo rond de 13 procent en gedurende een activiteit zo rond 17 procent lager lag. De hogere reductie gedurende een activiteit rechtvaardigt de conclusie dat de dieren met koude lopers nog slechts langzaam bewegen konden. Langzamere bewegingen kosten minder energie en deze besparing kwam zo te zien ten gunste van de besparing op grond van geringere warmteproductie. Opmerkelijk is dat de temperatuurdalingen in de "schil" van het lichaam en de ledematen vooral in de koude nachten in het hartje winter optraden. Slechts af en toe werd dit ook in enkele zomernachten geregistreerd, dan echter in slechts zeer geringe mate en voor slechts korte tijd. Het verloop van de onderhuidtemperatuur gedurende het jaar laat zien dat de energiebesparingen hoofdzakelijk dan optreden als slechte weersomstandigheden gepaard gaan met een slinkende voorrad vetreserves, hetgeen alleen in hartje winter hergeval is. Lage buitentemperaturen waren nooit alleen de oorzaak. Het koudst was het namelijk gedurende de dagen rond de jaarwisseling, terwijl de "winterslaap in de benen (lopers)" het vaakst en intensiefst in februari en maart voorkwam.


Hartfrequenties van onder de dertig
De ware oorzaak van de stofwisselingsreductie van de edelherten in de winter was daarmee nog niet verklaart, zoals de wetenschappers verrast vaststelden: normaal registreerden de zenders uitsluitend hartslagfrequenties van boven de dertig slagen per minuut - in verband met alles wat men tot op heden van grotere zoogdieren wist, waren lagere waarden ook niet ingeschat. De huidige analyses toonden echter dat bij edelherten in het hartje winter hartslagfrequenties van onder de dertig slagen per minuut niet zelden voorkomen. Hier drong zich de vergelijking met winterslapende dieren op. Het onderscheid tot echte winterslapers ligt bij het edelhert daarin dat die dieren niet het gehele etmaal, maar een beperktere tijd: acht tot negen uur lang in een energiebesparende toestand blijven en de stofwisseling niet helemaal zo sterk "afknijpen". Dit effect kan men ook bij vele kleinere zoogdieren in een "energie kritische tijd" waarnemen: Vleermuizen of bosmuizen brengen hun stofwisseling gedurende de dagelijkse rustpauzes op winterslaapniveau, dus op slechts een fractie van hun normale energieverbruik terug. Kleine dieren koelen namelijk bij een geringere warmteproductie zeer snel af en kunnen zich dan nog slechts vertraagd bewegen. Edelherten zijn zo groot dat zij minder gevolgen ervaren van een slechts enkele uren durende verlaging van de eigen warmteproductie. Daarom ziet men de effecten vrijwel uitsluitend in de buitenste lichaamsdelen. In principe zijn de fysiologische reacties die de Edelherten gedurende de koude nachten in hartje winter vertonen weinig anders als die welke bijvoorbeeld het Murmeldier, de Zevenslaper of de Egel helpen de winter te overleven.

Praktijktips
Het gegeven dat de beperking in activiteiten bij Edelherten gedurende de winter niet de oorzaak maar het gevolg zijn van een reductie van het energiegebruik van de dieren, confronteert de praktijk van het faunabeheer met enkele belangrijke conclusies.

1. Rust(ige) gebieden instellen:
De gevolgen verontrusting en verstoring in de wintertijd zijn veel ingrijpender als tot op heden werd aangenomen. Ongestoorde gebieden in de winter zijn dus dringend gewenst. De inheemse wilde hoefdieren zijn vluchtdieren die hun vluchtgedrag slechts beperken als ze zich veilig voelen. Zeer waarschijnlijk gaat het y edelhert pas in de omschreven winterrust, dat wil zeggen: komt de energiebesparende daling van de hartslagfrequentie en de daarbij optreden temperatuurdaling van buitenste lichaamsdelenpas tot stand in volkomen ongestoorde omstandigheden. Dat is waarschijnlijk de oorzaak dat het verschijnsel bij onderzoek in laboratoria (stalproeven) zich tot op heden niet heeft gemanifesteerd.

2. Geen Jacht in de nawinter
De genoemde verschijnselen treden pas op tijdens slechte weersomstandigheden én slinkende vetreserves beide tegelijkertijd optreden: in de nawinter. Dit pleit er voor om de jachtuitvoering na de jaarwisseling volledig te staken of drastisch te beperken. Dit. betekent tegel'ijkertijd dat het daarmee ook zeer gewenst is binnen de randvoorwaarden van een efficiënte maar tegelijkertijd ethisch verantwoorde, ook wel weidelijk genoemde jachtuitvoering vóór de jaarwisseling tijdig te starten.

3. Onjuiste bijvoedering verhoogt schil- en vraatschade

Energierijke en vooral eiwitrijke bijvoedering inde winter brengt de dieren in een "zomerstofwisseling" die onnodig veel energie en extra opname van ruwe stof vraagt. Dat verhoogt de kans op meer schillen van bast en het eten van twijgen en knoppen als in de natuurlijke omstandigheden. Als een hoge mate van schillen en twijgen en knoppen eten vanwege de doelstelling ongewenst is, kan het als schade worden ervaren en aangemerkt.Wanneer bijvoedering als dringend gewenst wordt gezien is een zorgvuldige bepaling van het soort voeder en de hoeveelheden en tijdstippen van verstrekking eveneens gewenst.

Nawoord vertaler:
Ervaringen onder Nederlandse omstandigheden hebben aangetoond dat in ons land het nalaten van bijvoedering geen enkel nadelig effect heeft op de gezondheid van de populatie. Kortom: de klimatologische omstandigheden en het continue voedselaanbod zijn van dien aard dat de edelherten het niet nodig hebben. Eventuele dreigende mineralentekorten kunnen eenvoudig op een andere wijze worden voorkomen: door middel van likstenen en een op de omstandigheden toegesneden aantal goed beheerde wildweiden of graasweiden.

Verslag van Peter Friedrich Sieben , naar aanleiding van een voordracht van prof.Dr. Walter Arnold, leiter des Forschungsinstituts fur Wildtierkunde und 0kologie des Veterinármedizinischen Universitaet Wien

De verborgen winterslaap, prof.dr.W.Arnold
uit: DjZ 2/2004, blz 39 tm 41 vertaling J.Rouwenhorst