info volgt...

Foto: Jan Paulides


Pijpenstrootjesgras wordt met gemak een meter hoog en groeit in bulten, waaraan het direct te herkennen is. Het bijzondere van deze grassoort is dat de stengel nergens verdikt is: er zijn geen knopen te zien, zoals bij een gewone grassoort. Die knopen zijn er wel, maar zitten helemaal onderaan de stengel. Daardoor is dit gras goed bruikbaar om pijpen door te steken en als zodanig was het vroeger dan ook te koop in de tabakshandel. Vooral in de tijd van die lange, Goudse pijpen was het verzamelen van pijpenstrootjesgras een welkome bron van bijverdienste voor de boertjes van de Veluwe. Overigens werd het als stro ook veel gebruikt voor dakbedekking en strooisel voor de stallen, met name door boertjes die zich de luxe van echt stro (dus afkomstig van rogge) niet konden permitteren.
Pijpenstrootjesgras vinden we vooral op de heide, zowel in natte als in droge heideterreinen. Dit zijn in feite heel arme biotopen, met een groot gebrek aan opneembare voedingsstoffen. Het is daarom opmerkelijk dat er planten groeien met zulke forse afmetingen als het pijpenstrootje. Zo'n formaat suggereert dat er heel wat te halen valt voor een plant. Toch is dat niet het geval, maar het gras gaat wel heel zuinig om met zijn stikstof en fosfaat. Een gewone grassoort verliest deze voedingsstoffen in de herfst: hij raakt ze met het afsterven van zijn blad kwijt. Het pijpenstrootje trekt deze stoffen terug en slaat ze op in zijn wortels, zodat ze het volgende jaar meteen weer beschikbaar zijn. Dat verklaart zijn forse afmetingen.

Dat formaat is trouwens ook een strategie om een voorsprong te krijgen op de concurrenten: het pijpenstrootje vormt veel strooisel, dat maar heel slecht verteert en de andere planten probeert te bedekken. Hierdoor raken die letterlijk in de verdrukking en verdwijnen. Die grote concurrentiekracht is nogal eens een probleem in het natuurbeheer, want heel wat heidevelden en randen van vennen zijn aan het dichtgroeien met deze grassoort. Dat komt vooral door de sterke toename van de stikstof (vermesting): vroeger "regende" het 5 tot 7 kilo stikstof per hectare per jaar (door natuurlijke oorzaken), nu is dat 60 tot 120 kilo (en op sommige plaatsen nog veel meer). Het pijpenstrootje profiteert hier op zijn manier van, net zoals andere grassoorten trouwens. Afmaaien in het groeiseizoen en afplaggen is de enige (dure) remedie.

Zelfs onze moderne grasmaaiers in de vorm van Schotse hooglanders en Galloway-runderen hebben het niet echt begrepen op deze grassoort. Misschien dat dit iets te maken heeft met het feit dat bloeiend pijpenstrootjesgras giftig is: het bevat teveel blauwzuur. Bovendien is het zaad van dit gras nogal eens geïnfecteerd met het zogeheten "moederkoren": een zeer giftige schimmel die vroeger ook in graan voorkwam. Deze schimmel vormt een hard, purperzwart vruchtlichaam op het zaad. Ook in de winter is dit soms nog wel eens te zien als een zwarte verdikking, die dan tussen je vingers als poeder uit elkaar valt. Vroeger werd moederkoren gebruikt om bloedingen na de bevalling tegen te gaan, maar het was ook bekend als middel om abortus mee op te wekken. En bovendien bevat moederkoren ook nog eens een hallucinogeen stof, die nauw verwant is aan LSD en dan ook als grondstof voor dit spul wordt gebruikt.

Geen wonder dat de beesten geen pijpenstrootje willen vreten. Dat is immers allemaal niks voor een Schotse hooglander. Die is immers al maf genoeg van zichzelf.


De bosbraam (Rubus Fructicosus) , ook wel zwarte braam of gewone braam genoemd, behoort tot de rozenfamilie (Rosaceae) en bestaat uit vele verschillende ondersoorten. Alleen met specialistische kennis is het mogelijk deze ondersoorten van elkaar te onderscheiden. Verschillen bestaan onder andere uit de hoogte van de struik, rechtopstaande of kruipende stengels, vorm van de doornen etc. De bosbraam is de verzamelnaam voor al deze ondersoorten. Naast de bosbraam, met al zijn ondersoorten, komen in Nederland de volgende bramensoorten, de steenbraam (Rubus saxatilis), de dauwbraam (Rubus caesius) en de framboos (Rubus idaeus) voor.
De bosbraam is een struikvormige plant met doornen aan zowel de stengels als de onderkant van de bladeren. De bladeren bestaan meestal uit vijf (handvormig), soms uit drie blaadjes. Tot in de winter behoudt de bosbraam zijn groene bladeren.

De bloemen, die zowel wit als roze kunnen zijn, bloeien in juli/augustus, waarna in augustus/september de glanzend blauwzwarte vruchten verschijnen.

De vrucht is een verzameling van kleine steenvruchtjes en groeit alleen aan tweejarige stengels. De vrucht bevat veel vitamine C en de smaak kan varieert van zuur tot zoet.

Van nature groeit de bosbraam in bepaalde bostype zoals het droge wintereiken-beukenbos. Maar door de verrijking van de (bos)bodems met stikstof (de bosbraam is stikstofminnend en een echte stikstofindicator) komt de braam nu in Nederland algemeen voor op open plekken in het bos, op kapvlakten, langs bosranden, in houtwallen, op heide en op akkers. Ook door verdroging treedt in de bossen een verruiging met bosbramen op. De vermeerdering vindt zowel via uitlopers als zaad plaats. Voor de verspreiding van het zaad zorgen de vele dieren die de vruchten eten.

De struik levert voor tal van vogels en zoogdieren, waaronder verschillende wildsoorten, voedsel. Dit betreft meestal de vruchten, zoals bij vos en das. Ree en edelhert eten bladeren, twijgen, en vruchten, en het wild zwijn eet zowel vruchten als wortels. In de winter is de bosbraam, met zijn nog groene bladeren, één van de belangrijkste voedselbronnen voor het reewild. Ook voor konijn, haas, en edelhert vormt het een goede voedselbron in deze periode. Op de arme zandgronden op de Veluwe, waar het biotoop niet optimaal is voor de bosbraam en een (hoge) wilddruk aanwezig is, wordt de ontwikkeling geremd en komt de bosbraam niet massaal op. In de bosranden op de betere gronden heeft het grofwild daarentegen geen kans de ontwikkeling van de bosbraam te onderdrukken.
Behalve als voedsel zijn bramenstruiken ook belangrijk voor het bieden van nestgelegenheid aan fazanten en patrijzen en dekking aan kleinwild (bijv. konijnen).

De vitaminerijke vruchten worden door de mens zowel rauw als gekookt gegeten. De bosbramen worden verwerkt tot jam, gelei, wijn, azijn, likeur, saus (bij wild), taarten, ijs.

sleedoornbloem  Foto: Margriet Montizaan


De sleedoorn (Prumus spinosa) is een van de vele struiken die tot de roosachtigen, Rosaceae, behoort. Andere benamingen zijn zwarte doorn en sleepruim. De sleedoorn is een dichtvertakte struik, die 3-4 m hoog kan worden. Op de takken staan doornen. In het voorjaar bloeien de witte bloemen. Als de sleedoorns in volle bloei staan, heeft het struweel een hele witte zweem over zich. De blaadjes verschijnen normaal gesproken kort na de bloei. Na een strenge winter kan het voorkomen dat de bloemen tegelijk met de jonge blaadjes aan de struik komen.

sleedoornbes  Foto: Margriet Montizaan De blauw-zwarte steenvruchten zijn in november rijp, ze hebben een wrange smaak.
Vanwege de vroege bloei is de sleedoorn een belangrijke voedselbron voor insecten, o.a. bijen. Eén van de vogels die vaak geassocieerd wordt met sleedoornstruwelen is de grauwe klauwier. Deze insecten etende vogelsoort prikt zijn voedsel (voornamelijk insecten, maar ook wel muizen) op de doorns van de sleedoorn.
sleedoornbloem2  Foto: Margriet Montizaan De struik komt algemeen voor. Omdat ze slecht schaduw verdragen, treft men sleedoornstruiken meestal aan in randbeplantingen in bermen, heggen, bosranden en overhoeken. Het vormt een dichtstruikgewas, dat ondoordringbaar wordt. De sleedoorn breidt zich voornamelijk uit via wortelopslag.


Struwelen bestaan meestal uit diverse struiken en plantensoorten, zoals de sleedoorn, de hondsroos en de meidoorn. Ook bramenstruiken treft men vaak in dergelijke stukjes aan. Deze dichte hagen en heggen bieden aan vele diersoorten een goede dekking, nestgelegenheid en voedsel.
Patrijzen en fazanten mogen graag in dergelijke struikbeplantingen vertoeven, ze broeden er, vinden er dekking en een rijk aanbod aan voedsel (insecten). Het aanleggen van struwelen met o.a. sleedoorn is dan ook een van de onderdelen die deel kunnen uitmaken van de activiteiten in het kader van Herstelplan Leefgebied Patrijs.
De struiken vormen een goede voedselbron voor diverse diersoorten, niet alleen door het aantrekken van insecten, maar ook door de grote hoeveelheid vruchten die in het najaar rijp zijn. Deze vruchten zijn van groot belang voor (trek-)vogels en zoogdieren, ze zijn echter wrang van smaak en voor mens en dier pas te eten als de vorst erover is geweest.

vlierstruik  Foto: Margriet Montizaan



De gewone vlier behoort tot de kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae). Naast de vlier en de wilde kamperfoelie behoort ook de gelderse roos tot de inheemse kamperfoeliesoorten in Nederland. Daarnaast komen ook veel gekweekte soorten voor, zoals bijvoorbeeld de sneeuwbes. De gewone vlier is een grote struik of een kleine, 5 tot 10 m hoge, boom. Het samengestelde blad bestaat uit 5 of 7 dofgroene blaadjes. De witachtige bloemen bloeien in juni. De vele kleine bloemetjes staan in brede tuilen (schermvormig). De zwartglanzende besachtige steenvruchten zijn in augustus-september rijp. Deze vruchten zijn zeer vitaminerijk (vitame A en C).

vlierstruik2  Foto: Margriet Montizaan De gewone vlier komt in Nederland algemeen voor in duinen, bossen en houtwallen op vochthoudende en vruchtbare bodems. Ze is een indicator voor een stikstofrijke groeiplaats. Op jonge kleigronden die vanzichzelf voedselrijk zijn, zoals bijv. in de Oostvaardersplassen, slaat de vlier tezamen met de wilg spontaan en massaal op. De zaden worden met de uitwerpselen van vogels over grote afstanden verspreid.
vlierbloem  Foto: Margriet Montizaan De gewone vlier is een snelle groeier, met een grote concurrentiekracht. Ze lopen overmatig uit na afzetten en herstellen zich ook gemakkelijk na vraat door grazers. Omdat de gewone vlier ook schaduw verdraagt, kan ze zich ook in dichte beplantingen gedijen. De vlier is bekend om het massaal uitzaaien en spontaan vestigen op voedselrijke gronden. Om het verdringen van ander plantsoen door de vlier, met zijn concurrentiekracht en goede herstelmogelijkheden, tegen te gaan, kan het noodzakelijk zijn de vlier intensief te snoeien.
vlierbes  Foto: Margriet Montizaan De vruchten worden door vele vogels, bijv. lijsters en merels, gegeten. Voor de trekkende zangvogels vormen ze een belangrijke voedselbron.

Behalve de gewone vlier komt in Nederland ook de berg- of trosvlier voor. Van deze vliersoort, die vroeger alleen in Zuid Limburg en Wageningen voorkwam, zijn de bessen rood. Daarnaast komt de gecultiveerde Peterselievlier ook verwilderd voor.

De vlier werd vroeger veel aangeplant, vanwege het veelzijdige gebruik van de verschillende bestanddelen. Het lichte hout werd gebruikt om kleine gebruiksvoorwerpen te maken en de bloemen, vruchten en bladeren speelden een grote rol als huismedicamenten.
Zowel de bloemen als de vruchten worden door de mens geconsumeerd. (De vruchten kunnen beter niet rauw gegeten worden, maar dienen eerst gekookt te worden om maag- en darmklachten te voorkomen.)
De bloemen worden behalve voor het maken van thee, siroop en wijn, ook zelf gegeten. De bloemen worden door een deeg van onder andere ei en bloem gehaald, gefrituurd en met poedersuiker en/of vlierbessensiroop gegeten. Ook worden de bloemen in pannekoeken verwerkt. Van de rijpe vitamine rijke vruchten wordt thee, gelei, jam, sap, wijn en vlierbessenjenever gemaakt. Voor het maken van gelei en jam kunt u de aanwijzingen op het pak geleisuiker volgen. Ook de combinatie van vlierbessen met appels of pruimen geeft een lekkere jam.

Om het sterke vlieraroma  te "verzachten" wordt vaak (extra) citroensap toegevoegd bij de verwerking van zowel bloesem als de vruchten.

Voor het wild is de vlier alleen voor de herkauwende reeën en edelherten interessant. Ze eten zowel de knoppen, bladeren, twijgen, bast, bloemen als de vruchten. Eén van de redenen om edelherten in de Oostvaardersplassen uit te zetten, was om bosvorming door de vlier in dit gebied tegen te gaan. Paarden eten geen vlier, vanwege het feit dat in vlier antivraatstoffen zitten. Herkauwers kunnen dit wel verdragen, vandaar dat runderen dus wel vlier eten. Door de aanwezigheid van grote hoeveelheden vlier in de Oostvaardersplassen, en het goede herstelvermogen van de vlier om opnieuw uit te lopen nadat de struik zelfs tot de grond is afgevreten, is er nog geen echte afname van de vlier waar te nemen. In de winter, als er weinig gras is, schillen de edelherten de bast.

kleine veenbes Foto: Margriet Montizaan


Over de indeling van de veenbessen zijn de meningen verdeeld; de één deelt ze in bij het geslacht Oxycoccus, de ander bij Vaccinium.

Er zijn twee soorten veenbessen, de kleine (Oxycocus palustris of Vaccinium Oxycocus0 en de grote (Oxycoccus macrocarpos of vaccinicum macroparpum) . De kleine veenbes is een laag blijvende, kruipende struik.

De grote veenbes lijkt op de kleine veenbes, maar is iets robuuster. De grote veenbes is bij velen bekend onder de Engelse naam: cranberry. In oude Nederlandse boeken wordt ook wel gesproken over lepeltjeheide, beien en blaadjeheide. De veenbes behoudt evenals de vossebes in de winter zijn glanzende donkergroene bladeren. De blaadjes van de kleine veenbes zijn maar 4-8 mm lang, die van de grote veenbes 8-15 mm. De rozerode bloempjes bloeien in juni-augustus. De rijpe dieprode bessen smaken pas goed als de vorst erover is geweest. De bes van de grote veenbes is, evenals de vossebes, rijk aan vitamine C.

grote veenbes Foto: Margriet Montizaan
Zoals de naam al aangeeft groeit de veenbes op veengronden, met een voorkeur voor veenmosvegetaties. De kleine veenbes is een inheemse heester die in Nederland alleen in Drenthe regelmatig voorkomt en elders vrij zeldzaam is.
De grote veenbes is daarentegen niet inheems, maar uit Amerika afkomstig. Er wordt verteld dat een vat met cranberrybessen op het strand van Terschelling is aangespoeld en door een strandjutter over het eiland is verspreid. In de natte duinvalleien gedijde de plant goed en is van daaruit door vogels over naar andere gebieden verspreid. Op de waddeneilanden en in enkele veengebieden in Friesland en Drenthe is de grote veenbes nu ingeburgerd. Voor de consumptie worden zelfs cranberries in de duinvalleien gekweekt. De gerechten waarin de bessen verwerkt worden zijn zeer divers: compote, chutney, taart en cake, saus, thee.



vossebes Foto: Margriet Montizaan


De vossebes (vaccinium vitis-idaea), waarvan de officiële naam rode bosbes is, behoort evenals de blauwe bosbes tot de heideachtigen. Uit een oude schoolflora van begin deze eeuw blijkt dat deze bosbes destijds niet alleen bekend was onder de naam vossebes maar vele verschillende volksnamen had zoals krakelbes, hondsbes, beerenbes, en roode bleeken.

De vossebes is een kleine heester die ook 's winters groen blad heeft. De donkergroene bladeren zijn leerachtig en kunnen een omgerolde rand hebben.
De vossebes is in Nederland een inheemse plant die in loofbossen en naaldbossen groeit op zowel zure, humeuse als op voedselarme zandgrond. De vochtigheid in de bodem mag vari?ren van droog tot vochtig, maar de atmosfeer moet vochtig zijn.

vossebes  Foto: Margriet Montizaan De kleine witachtige bloempjes bloeien zowel in de lente als aan het eind van de zomer tot ver in de herfst. De bloempjes zitten in trossen aan het einde van een stengel. De donkerrode rijpe bessen zijn vanaf de herfst rijp tot ver in de winter aan de heester te vinden. In het najaar is het dus goed mogelijk om aan een vossebesstruik zowel bloemen als vruchten aan te treffen.
vossebes  Foto: Margriet Montizaan Van de vossebes is bekend dat deze voor het grofwild een goede voedselbron is. Zowel de bladeren als twijgen worden het gehele jaar door gegeten en ook de rode bessen behoren tot het voedsel van het grofwild. Ook voor de mens is de vossebes, met provitamine A en rijk aan vitamine C, een smakelijke vrucht, die veelal verwerkt wordt tot compote die bij een wild- of gevogeltegerecht geserveerd kan worden. De vruchten kunnen ook verwerkt worden tot chutney, dessert en thee (waarvoor ook de bladeren worden gebruikt).
Behalve de vossebes worden in Nederland ook de bessen van twee andere heideachtigen, de kleine en grote veenbes, tot o.a. compote en thee verwerkt.

.

bosbes  Foto: Margriet Montizaan


De blauwe bosbes (vaccinium myrtillus), die vroeger onder verschillende volksnamen zoals waldbes, krakelbes, portelbes, blauwbes, bikbeeren, waldbeeren, keutelbeeren, bleeken, en klokkebeien bekend stond, is een h outachtige plant die tot de heideachtigen (Ericaceae) behoort. Zij heeft echter geen heideachtig uiterlijk met haar eironde, zwak gezaagde, lichtgroene bladeren. Ze verliest haar blad in de winter, dit in tegenstelling tot de rode bosbes. De lichtgroene stengel van de blauwe bosbesstruik is kantig.
De blauwe bosbes, in het vervolg gewoon bosbes genoemd, bloeit van april/mei tot juni en heeft soms een nabloei van juli tot in de herfst. De bloemen zijn lichtgroen met een roze gloed. De eerste bessen zijn rond half juli rijp. De blauw tot zwart blauwe bes is bolvormig en zoet. Het sap is paarskleurig. Het aantal bessen kan sterk van jaar tot jaar verschillen. Geen late nachtvorsten en vochtig zomerweer is waarschijnlijk gunstig voor de vruchtzetting.

bosbes  Foto: Margriet Montizaan De bosbes groeit zowel op voedselarme als op zure, humusrijkere gronden. In loof- en naaldbossen op arme zandgronden komt zij algemeen voor. De bosbes groeit op plaatsen met matige schaduw. Zij groeit dan ook in lichtdoorlatende bossen en ontbreekt in beukenbossen ten gevolge van lichtgebrek en wortelconcurrentie.
Met het ouder worden van de bossen in Nederland is de bosbes algemener geworden. In de 1e generatie grove dennenbossen die op de heidevelden werden aangeplant was weinig ondergroei van planten en struiken aanwezig. Door de natuurlijke ontwikkeling van de bossen en de eutrofiëring (verrijking van de bodem met stikstof) heeft zich in de 2e en 3e generatie bossen een rijke ondergroei met onder andere bosbessen ontwikkeld.


De toename van de bosbes is ook van betekenis voor het wild. De bessen worden door edelhert, ree, wild zwijn, maar ook door das en vos gegeten. De bosbesstruik wordt door het edelhert en het ree het gehele jaar door gegeten, maar vooral in de wintermaanden vormen de groene twijgen een belangrijke voedselbron. Door de toename van de bosbes is het voedselaanbod in de kritieke wintermaanden verbeterd, hetgeen een vergroting van de draagkracht voor grofwild kan betekenen.

Behalve voor het wild is de bosbes ook een lekkernij voor de mens. Omdat de bessen nogal klein zijn kost het plukken vrij veel tijd en moeite, maar het is de inspanning zeker waard. Er zijn ook gecultiveerde Blauwe bessen te koop, deze hebben echter geen paarssap, maar zijn witachtig van binnen. De bessen kunnen zowel direct gegeten worden als verwerkt worden in vele verschillende gerechten zoals in vruchtenbowl, in wildsausen, jam, sap, taarten en ijs. Om het hele jaar door van de bessen te kunnen genieten werden ze vroeger vaak geweckt. Tegenwoordig vriest men ze meestal in. Behalve dat de bosbes een lekkernij is, heeft ze ook medicinale werking voor maag- en darmklachten. Vroeger werden bosbessen daarom door de dokter voorgeschreven als men bijvoorbeeld een darmontsteking had.

De hazelaar (Corylus avellana) is een 3-6 m hoge struik die vroeger ingedeeld werd bij een onderfamilie binnen de berkenfamilie. Tegenwoordig bestaat er een aparte hazelaarsfamilie (Corylaceae), waartoe onder andere de hazelaar en de haagbeuk behoort. Het blad van de hazelaar heeft een sterk (dubbel) gezaagde bladrand en een toegespitste top.

hazelaar  Foto: Margriet Montizaan

hazelaar  Foto: Margriet Montizaan Opvallend aan de hazelaar is zijn vroege bloei. Reeds in de winter verschijnen de bruin-grijze mannelijke katjes die in het vroege voorjaar (februari-april) geelachtig bloeien. In het voorjaar bloeien ook de vrouwelijke, knopachtige bloemen met roodachtige stempels. Hoewel aan een struik zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen voorkomen, is voor de bestuiving toch een tweede hazelaar in de omgeving noodzakelijk. De hazelaar is namelijk een zogenaamde kruisbestuiver (behalve bij enkele cultuurrassen). Na de bestuiving ontwikkelen zich lichtgroene, zachte hazelnoten die, als ze rond de maand september rijp zijn, van de boom vallen.
hazelaar  Foto: Margriet Montizaan De rijpe noten zijn bruin en hebben een harde vruchtwand. De noten zijn zeer voedzaam, ze bevatten eiwitten, vetten, koolhydraten en vitaminen. De hazelaar is een inheemse struik in Nederland en kwam hier reeds in de praehistorie voor. De struik groeit op diverse plaatsen in ons land, in houtwallen, struwelen, bosranden en als ondergroei in lichte (eiken)bossen (de hazelaar kan enige schaduw verdragen). De hazelaar loopt na afzetten opnieuw uit en past dus goed in een hakhoutcultuur. Ook wordt de hazelaar veelvuldig aangeplant langs wegen, bermen en in gemeentelijke plantsoenen.
hazelaar  Foto: Margriet Montizaan Het belang van de hazelaar voor de fauna is divers. De hazelaar is met zijn vroege bloei belangrijk voor bijen. De knoppen, bladeren en jonge loten zijn een welkome voedselbron voor reeën en edelherten en de hazelnoten worden door verschillende vogels en (knaag)dieren gegeten, zoals de vlaamse gaai, eekhoorn en muizen. De noten worden ook opgeslagen in hun wintervoorraden. Deze dieren dragen hiermee bij aan de verspreiding van de hazelaar, omdat ze bij het aanleggen van hun wintervoorraad noten verliezen of zelfs de gehele voorraad vergeten.

Consumptie van de hazelnoot door de mens is al sinds mensenheugenis bekend. In de oudheid speelde de hazelnoot een belangrijke rol voor de mensheid, vanwege de hoge voedingswaarde, de lange bewaarbaarheid en de goede transporteerbaarheid. De voedzame hazelnoot vormde het (nood)rantsoen gedurende de wintermaanden en voor trekkende groepen. Ook het telen van hazelnoten vond al door de Grieken en Romeinen plaats. Behalve als voedsel blijkt uit mythen en sagen dat aan zowel de hazelaar als de hazelnoot in de oudheid speciale krachten toegekend werden. Bij verscheidene culturen had de hazelaar een speciale betekenis. Zo was voor de eenn de hazelaar een heilige struik die bescherming gaf tegen blikseminslag en boze geesten en aan de ander gaf hij wijsheid en kennis of waren de noten een vruchtbaarheidssymbool. Bij ons is het gebruik van de wichelroede, van oorsprong een vorkachtige tak van een hazelaar of wilg, bij de diverse volkeren waarschijnlijk het meest bekend gebleven.

Niet alleen in de oudheid, maar ook nu worden twijgen en hazelnoten nog verwerkt en gebruikt. De soepele twijgen kunnen voor vlechtwerk worden gebruikt en van de dikkere takken kunnen wandelstokken vervaardigd worden. De houtskool van de hazelaar geeft een goede tekenkool. Ook het gebruik van de noten is zeer divers. De noten worden als tussendoortje of als snack gegeten, zo "puur" of gemengd in bijv. studentenhaver of notenmix. Daarnaast worden noten verwerkt in brood, cake, chocolade, salades, groenteschotels en taarten. Belangrijk is ook de verwerking van de noten tot hazelnootolie.

De tamme kastanje behoort tot de beukenfamilie (Fagaceae). De tamme kastanje, een hoge struik of boom die wel 20-30 m hoog kan worden, heeft grote (10-25 cm lange), glimmende bladeren die grof getand zijn.

kastanje  Foto: Margriet Montizaan Nadat de bladeren laat in de zomer volgroeid zijn, komt de tamme kastanje tot bloei. Ondanks het feit dat de tamme kastanje eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen aan een boom) is, is hij toch een kruisbestuiver en zijn er dus minimaal 2 bomen nodig voor bestuiving. De bestuiving kan zowel door insecten als door de wind plaatsvinden. De vrucht van de tamme kastanje is een noot die in oktober rijp is. In een stekelige, groene bolster bevinden zich 2-3 glimmende, donkerbruine kastanjes. Deze eetbare kastanjes worden in sommige streken "Makke Jannen" genoemd.



kastanje  Foto: Margriet Montizaan In Zuid Europa is de tamme kastanje een inheemse boomsoort, maar naar de noordelijke landen, zoals bijvoorbeeld Engeland, is hij door de Romeinen, meegenomen en aangeplant. In Nederland heeft hij zich niet spontaan gevestigd en werd daarom als exoot beschouwd. Maar omdat de tamme kastanje zich sedert lange tijd hier bevindt, zich ingeburgerd heeft in natuurlijke bosgemeenschappen en geen concurrentieproblemen met andere boomsoorten oplevert, wordt hij in de Ecosysteemvisie Bos als inheems beschouwd.
kastanje  Foto: Margtiet Montizaan In Nederland werd de tamme kastanje vroeger als "bodemverbeteraar" (het blad verteerd goed) aangeplant als ondergroei in de bossen. Hij verdraagt redelijk schaduw, meer dan de eik, maar minder dan de beuk. Voor een goede vruchtzetting is licht echter belangrijk, omdat de vruchten alleen aan 1 jarige takken groeien die licht nodig hebben. Vandaar dat vrijstaande kastanjebomen vaak van onder tot boven vruchten dragen en bomen die in een "dicht" bos staan alleen boven in de boom. Voor het rijpen van de vrucht is warmte nodig. Als het najaar te koud is rijpen de vruchten niet af. Een jaarlijkse goede vruchtzetting is in Nederland dan ook niet altijd haalbaar. Een tamme kastanje begint vanaf een leeftijd van zo'n 10-15 jaar vruchten te zetten. In de zuidelijke landen werd (en wordt) de kastanje veelvuldig aangeplant voor de diverse toepassingen, te weten: (brand)hout, vruchten, looistof (het looistofgehalte van de schors is zelfs hoger dan die van de eik), en honing. In Italië, Zuid Frankrijk (incl. Corsica), Spanje en Griekenland was vroeger de tamme kastanje een belangrijke voedselbron en daardoor van grote economische betekenis voor de bevolking. Vooral in onherbergzame gebieden was men voor wat betreft het hoofdvoedsel aangewezen op kastanjemeel. Kastanjemeel wordt nog wel verwerkt tot (meel)spijzen, (een specialiteit van Corsica is kastanjemeelkoekjes), maar door de opkomst van de aardappel en het broodmeel is dit economisch belang sterk afgenomen.
hazel3 Het sterke, duurzame hout werd voor diverse doeleinden gebruikt, zoals wijnvaten, paalhout en voor het maken van meubels. Kastanjehout kan ook goed als brandhout dienen, mits het goed gedroogd is. Er werd in sommige gebieden zelfs speciaal kastanjehakhout aangelegd om in de behoefte aan brandhout te voorzien. Daarnaast kunnen de jonge, soepele loten voor vlechtwerk worden gebruikt
hazel3 Vanwege het veelzijdig gebruik van het waardevolle hout, neemt in Nederland de interesse voor deze boomsoort dan ook toe. Maar niet alleen met het hout, maar ook met de verwerking van de vruchten bestaan diverse mogelijkheden. Ze kunnen zowel rauw, geroosterd als gepoft gegeten worden. Ook kunnen ze verwerkt worden in of tot een gerecht zoals in een vulling in bijvoorbeeld gebraden wild, zoete kastanjepuree voor op brood, hartige kastanjepuree voor bij wildgerechten, en in taarten en koeken.

De tamme kastanje is niet alleen voor de mens, maar ook voor de dierenwereld van belang. Dit geldt zowel voor de bladeren en de bloemen als voor de vruchten. Zo wordt het loof door o.a. edelherten en reeën, de kastanjes door o.a. muizen, eekhoorns, en wilde zwijnen gegeten en vormen de bloeiwijzen een belangrijke nectardracht voor de bijen.



.