sleedoornbloem  Foto: Margriet Montizaan


De sleedoorn (Prumus spinosa) is een van de vele struiken die tot de roosachtigen, Rosaceae, behoort. Andere benamingen zijn zwarte doorn en sleepruim. De sleedoorn is een dichtvertakte struik, die 3-4 m hoog kan worden. Op de takken staan doornen. In het voorjaar bloeien de witte bloemen. Als de sleedoorns in volle bloei staan, heeft het struweel een hele witte zweem over zich. De blaadjes verschijnen normaal gesproken kort na de bloei. Na een strenge winter kan het voorkomen dat de bloemen tegelijk met de jonge blaadjes aan de struik komen.

sleedoornbes  Foto: Margriet Montizaan De blauw-zwarte steenvruchten zijn in november rijp, ze hebben een wrange smaak.
Vanwege de vroege bloei is de sleedoorn een belangrijke voedselbron voor insecten, o.a. bijen. Eén van de vogels die vaak geassocieerd wordt met sleedoornstruwelen is de grauwe klauwier. Deze insecten etende vogelsoort prikt zijn voedsel (voornamelijk insecten, maar ook wel muizen) op de doorns van de sleedoorn.
sleedoornbloem2  Foto: Margriet Montizaan De struik komt algemeen voor. Omdat ze slecht schaduw verdragen, treft men sleedoornstruiken meestal aan in randbeplantingen in bermen, heggen, bosranden en overhoeken. Het vormt een dichtstruikgewas, dat ondoordringbaar wordt. De sleedoorn breidt zich voornamelijk uit via wortelopslag.


Struwelen bestaan meestal uit diverse struiken en plantensoorten, zoals de sleedoorn, de hondsroos en de meidoorn. Ook bramenstruiken treft men vaak in dergelijke stukjes aan. Deze dichte hagen en heggen bieden aan vele diersoorten een goede dekking, nestgelegenheid en voedsel.
Patrijzen en fazanten mogen graag in dergelijke struikbeplantingen vertoeven, ze broeden er, vinden er dekking en een rijk aanbod aan voedsel (insecten). Het aanleggen van struwelen met o.a. sleedoorn is dan ook een van de onderdelen die deel kunnen uitmaken van de activiteiten in het kader van Herstelplan Leefgebied Patrijs.
De struiken vormen een goede voedselbron voor diverse diersoorten, niet alleen door het aantrekken van insecten, maar ook door de grote hoeveelheid vruchten die in het najaar rijp zijn. Deze vruchten zijn van groot belang voor (trek-)vogels en zoogdieren, ze zijn echter wrang van smaak en voor mens en dier pas te eten als de vorst erover is geweest.