De bosbraam (Rubus Fructicosus) , ook wel zwarte braam of gewone braam genoemd, behoort tot de rozenfamilie (Rosaceae) en bestaat uit vele verschillende ondersoorten. Alleen met specialistische kennis is het mogelijk deze ondersoorten van elkaar te onderscheiden. Verschillen bestaan onder andere uit de hoogte van de struik, rechtopstaande of kruipende stengels, vorm van de doornen etc. De bosbraam is de verzamelnaam voor al deze ondersoorten. Naast de bosbraam, met al zijn ondersoorten, komen in Nederland de volgende bramensoorten, de steenbraam (Rubus saxatilis), de dauwbraam (Rubus caesius) en de framboos (Rubus idaeus) voor.
De bosbraam is een struikvormige plant met doornen aan zowel de stengels als de onderkant van de bladeren. De bladeren bestaan meestal uit vijf (handvormig), soms uit drie blaadjes. Tot in de winter behoudt de bosbraam zijn groene bladeren.

De bloemen, die zowel wit als roze kunnen zijn, bloeien in juli/augustus, waarna in augustus/september de glanzend blauwzwarte vruchten verschijnen.

De vrucht is een verzameling van kleine steenvruchtjes en groeit alleen aan tweejarige stengels. De vrucht bevat veel vitamine C en de smaak kan varieert van zuur tot zoet.

Van nature groeit de bosbraam in bepaalde bostype zoals het droge wintereiken-beukenbos. Maar door de verrijking van de (bos)bodems met stikstof (de bosbraam is stikstofminnend en een echte stikstofindicator) komt de braam nu in Nederland algemeen voor op open plekken in het bos, op kapvlakten, langs bosranden, in houtwallen, op heide en op akkers. Ook door verdroging treedt in de bossen een verruiging met bosbramen op. De vermeerdering vindt zowel via uitlopers als zaad plaats. Voor de verspreiding van het zaad zorgen de vele dieren die de vruchten eten.

De struik levert voor tal van vogels en zoogdieren, waaronder verschillende wildsoorten, voedsel. Dit betreft meestal de vruchten, zoals bij vos en das. Ree en edelhert eten bladeren, twijgen, en vruchten, en het wild zwijn eet zowel vruchten als wortels. In de winter is de bosbraam, met zijn nog groene bladeren, één van de belangrijkste voedselbronnen voor het reewild. Ook voor konijn, haas, en edelhert vormt het een goede voedselbron in deze periode. Op de arme zandgronden op de Veluwe, waar het biotoop niet optimaal is voor de bosbraam en een (hoge) wilddruk aanwezig is, wordt de ontwikkeling geremd en komt de bosbraam niet massaal op. In de bosranden op de betere gronden heeft het grofwild daarentegen geen kans de ontwikkeling van de bosbraam te onderdrukken.
Behalve als voedsel zijn bramenstruiken ook belangrijk voor het bieden van nestgelegenheid aan fazanten en patrijzen en dekking aan kleinwild (bijv. konijnen).

De vitaminerijke vruchten worden door de mens zowel rauw als gekookt gegeten. De bosbramen worden verwerkt tot jam, gelei, wijn, azijn, likeur, saus (bij wild), taarten, ijs.