Foto: Jan Paulides


Pijpenstrootjesgras wordt met gemak een meter hoog en groeit in bulten, waaraan het direct te herkennen is. Het bijzondere van deze grassoort is dat de stengel nergens verdikt is: er zijn geen knopen te zien, zoals bij een gewone grassoort. Die knopen zijn er wel, maar zitten helemaal onderaan de stengel. Daardoor is dit gras goed bruikbaar om pijpen door te steken en als zodanig was het vroeger dan ook te koop in de tabakshandel. Vooral in de tijd van die lange, Goudse pijpen was het verzamelen van pijpenstrootjesgras een welkome bron van bijverdienste voor de boertjes van de Veluwe. Overigens werd het als stro ook veel gebruikt voor dakbedekking en strooisel voor de stallen, met name door boertjes die zich de luxe van echt stro (dus afkomstig van rogge) niet konden permitteren.
Pijpenstrootjesgras vinden we vooral op de heide, zowel in natte als in droge heideterreinen. Dit zijn in feite heel arme biotopen, met een groot gebrek aan opneembare voedingsstoffen. Het is daarom opmerkelijk dat er planten groeien met zulke forse afmetingen als het pijpenstrootje. Zo'n formaat suggereert dat er heel wat te halen valt voor een plant. Toch is dat niet het geval, maar het gras gaat wel heel zuinig om met zijn stikstof en fosfaat. Een gewone grassoort verliest deze voedingsstoffen in de herfst: hij raakt ze met het afsterven van zijn blad kwijt. Het pijpenstrootje trekt deze stoffen terug en slaat ze op in zijn wortels, zodat ze het volgende jaar meteen weer beschikbaar zijn. Dat verklaart zijn forse afmetingen.

Dat formaat is trouwens ook een strategie om een voorsprong te krijgen op de concurrenten: het pijpenstrootje vormt veel strooisel, dat maar heel slecht verteert en de andere planten probeert te bedekken. Hierdoor raken die letterlijk in de verdrukking en verdwijnen. Die grote concurrentiekracht is nogal eens een probleem in het natuurbeheer, want heel wat heidevelden en randen van vennen zijn aan het dichtgroeien met deze grassoort. Dat komt vooral door de sterke toename van de stikstof (vermesting): vroeger "regende" het 5 tot 7 kilo stikstof per hectare per jaar (door natuurlijke oorzaken), nu is dat 60 tot 120 kilo (en op sommige plaatsen nog veel meer). Het pijpenstrootje profiteert hier op zijn manier van, net zoals andere grassoorten trouwens. Afmaaien in het groeiseizoen en afplaggen is de enige (dure) remedie.

Zelfs onze moderne grasmaaiers in de vorm van Schotse hooglanders en Galloway-runderen hebben het niet echt begrepen op deze grassoort. Misschien dat dit iets te maken heeft met het feit dat bloeiend pijpenstrootjesgras giftig is: het bevat teveel blauwzuur. Bovendien is het zaad van dit gras nogal eens geïnfecteerd met het zogeheten "moederkoren": een zeer giftige schimmel die vroeger ook in graan voorkwam. Deze schimmel vormt een hard, purperzwart vruchtlichaam op het zaad. Ook in de winter is dit soms nog wel eens te zien als een zwarte verdikking, die dan tussen je vingers als poeder uit elkaar valt. Vroeger werd moederkoren gebruikt om bloedingen na de bevalling tegen te gaan, maar het was ook bekend als middel om abortus mee op te wekken. En bovendien bevat moederkoren ook nog eens een hallucinogeen stof, die nauw verwant is aan LSD en dan ook als grondstof voor dit spul wordt gebruikt.

Geen wonder dat de beesten geen pijpenstrootje willen vreten. Dat is immers allemaal niks voor een Schotse hooglander. Die is immers al maf genoeg van zichzelf.