Zoals eerder in ons tijdschrift besproken heeft onze vereniging een beleidsnota opgesteld betreffende het beheer van edelherten en damherten in Nederland. Via onderstaande link is de nota als PDF te downloaden.

Download het beleidsdocument of lees verder

Standpunt van de Vereniging Het Edelhert ten aanzien van het beheer van edel- en damherten in Nederland

Beleidsdocument Vereniging Het Edelhert

Februari 2010

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor dit document ligt voornamelijk in het gegeven dat de maatschappij voortdurend in verandering is. Deze veranderingen lijken ook steeds sneller plaats te vinden. Dat geldt voor de doelstellingen op de Veluwe en andere (potentiële) leefgebieden van het edelhert en eveneens voor die van de betreffende terreineigenaren. 

Onze Vereniging is via diverse overlegstructuren betrokken bij het faunabeleid in Nederland in zijn algemeenheid en bij die op de Veluwe in het bijzonder. De vertegenwoordigers van onze Vereniging dragen het verenigingsbeleid uit. Via ons tijdschrift, de website en de media worden regelmatig de standpunten naar voren gebracht. Steeds vaker vraagt men naar onze mening ten aanzien van ‘jacht’ (overigens spreken wij verder in dit document liever van populatiebeheer). 

In deze nota wordt daarom de huidige situatie met betrekking tot edelherten en damherten in Nederland en het standpunt ten aanzien van populatiebeheer op een rij gezet. 

1.2 Bestaansrecht van de Vereniging

De Vereniging ontleent haar bestaansrecht aan het bevorderen van het welzijn van
bestaande én mogelijk toekomstige populaties edelherten en damherten1. Dit geldt zowel voor populaties als voor individuele dieren, waarbij opgemerkt dient te worden dat wij het welzijn op populatieniveau belangrijker achten dan dat op het individuele niveau. Het bestuur realiseert zich ten volle dat de eerste leden en bestuurders van de Vereniging in 1946 bestonden uit jagers en natuurliefhebbers die zich het lot van de restpopulaties edelherten op de Veluwe aantrokken. Als gevolg van de Tweede Wereldoorlog en de indertijd gebrekkige maatschappelijke belangstelling voor de soort waren die sterk gedecimeerd en verkeerden in slechte conditie. Zij waren degenen die passende maatregelen bewerkstelligden om het grootste in het wild levende landzoogdier van Nederland te behouden. Het instellen van rustgebieden, de aanleg van wildakkers en –weiden, het invoeren van terrein- en jachttoezicht, het houden van tellingen en populatiebeheer (op Duitse leest geschoeid) waren de instrumenten die ervoor gezorgd hebben dat we heden ten dage gezonde populaties edelherten op de Veluwe hebben. Populaties waar we trots op (mogen) zijn!

De Vereniging streeft er nog steeds naar het voorkomen van edelherten en de rol die deze dieren spelen in de Nederlandse natuur onder de aandacht te brengen van de samenleving.
Deze rol is divers; het edelhert is:
• een grote grazer en heeft daarmee invloed op vegetatie- en  landschapsontwikkeling;
• onderdeel van natuurlijke ecosystemen in onze klimaatzone;
• een recreatief/toeristische trekker (lokale economie);
• ambassadeur voor een bepaald type robuuste natuurkwaliteit, waar ook vele andere (bos)soorten van profiteren;
• een zaadverspreider over grotere afstanden.

1
Noot: daar waar in dit document “edelhert” geschreven staat, wordt ook het damhert bedoeld.

2. Natuurlijke en Nederlandse omstandigheden

2.1 Populatiedynamica 

Door natuurlijke vermeerdering (aanwas) neemt de populatieomvang bij edelherten met een vrij constante groeifactor toe. In het voorjaar krijgt een volwassen vrouwelijk dier, de hinde, in de regel een kalf. Hierdoor bedraagt in de regel de jaarlijkse aanwas gemiddeld 60-70% van het aantal vrouwelijke dieren in de populatie of 30-35% van het totaal aantal dieren in een populatie (bij geslachtsverhouding van 1:1). Deze groeisnelheid neemt af bij hoge dichtheden. Onder natuurlijke omstandigheden zorgen voedselgebrek en de aanwezigheid van grote roofdieren ervoor dat de populatiegroei niet verder toeneemt. Uiteindelijk blijft de populatiegrootte min of meer constant. Op dat moment is de zogenoemde ecologische draagkracht bereikt. Die is niet altijd hetzelfde, maar schommelt om een gemiddelde. Fluctuaties treden op als gevolg van o.m. klimaatsinvloeden, variaties in voedselaanbod, aanwezigheid van andere grote grazers, ziekten en verstoring.

Bij een gelijkblijvende populatie zijn geboorte en sterfte over een langere periode met elkaar in evenwicht. Er worden evenveel dieren geboren als er doodgaan. Dit gebeurt zowel in populaties die de mens beheert door middel van populatiebeheer (afschot), als in populaties die niet door de mens gereguleerd worden. In het laatste geval treedt er sterfte op door voedselgebrek en indien aanwezig limiteren ook grote roofdieren mede de aantallen.

2.2 De Nederlandse omstandigheden

De grootte van hoefdierpopulaties, zoals van edelherten, werd in het verleden bepaald door het natuurlijk voedselaanbod en (de aanwezigheid van) grote roofdieren. Ook klimatologische omstandigheden en overstromingen hadden invloed op de aantallen hoefdieren. De mens kreeg in de afgelopen duizenden jaren steeds meer invloed op zowel de biotoop als de grootte en de samenstelling van de aanwezige dierpopulaties. Uiteindelijk resulteerde dit in het bijna uitsterven van het edelhert in Nederland. Mede door de inspanning van onze Vereniging komt het edelhert weer in behoorlijke aantallen voor in ons land.

We kunnen stellen dat in Nederland al heel lang geen sprake meer is van intacte natuur. In onze bos- en natuurgebieden is de structuur en de soortensamenstelling van de vegetatie zeer sterk door de mens beïnvloed. Overigens hebben de meeste natuurgebieden intussen een meervoudig gebruik. Naast natuurbehoud zijn bosbouw, recreatie, cultuurhistorie en landschapsbehoud belangrijke functies. Daarnaast leggen ook de landbouw, bewoning en ander menselijk gebruik beslag op de groene ruimte. Het leefgebied van het edelhert wordt bovendien op veel plaatsen doorsneden door wegen, rasters en andere barrières. Ook zijn de van nature betere (voedsel)gronden, zoals de uiterwaarden, veelal niet meer bereikbaar. 

Edelherten zijn grote grazers die vooral in hoge dichtheden de vegetatie sterk kunnen beïnvloeden. Behalve gras, heide en bosbes staan ook bladeren, knoppen en boombast op het menu. De natuurlijke bosverjonging kan ernstig geremd worden door begrazing, schillen en vegen. Afhankelijk van de terreindoelstelling kun je dit graasgedrag als gewenst beschouwen. Indien de mens het graasgedrag als ongewenst bestempelt, is er sprake van schade. In een open of halfopen landschap met een natuurdoelstelling kan begrazing door edelherten zeer gewenst zijn en zorgen voor meer variatie. Maar als de terreindoelstelling erop gericht is het aandeel inheemse boomsoorten te verhogen, of het beheer mede gericht is op houtoogst, dan is er meestal sprake van schade. De schade die edelherten veroorzaken, hangt nauw samen met de dichtheid van de populatie. Hoe hoger de aantallen dieren des te meer schade ze kunnen aanrichten door hun graasgedrag en des te groter is het risico op aanrijdingen. Bij een gemiddelde dichtheid van minder dan 2 tot 3 edelherten per 100 ha is er veelal sprake van relatief geringe schade. Deze dichtheid ligt overigens ver onder de dichtheid op ecologische draagkracht op basis van de hoeveelheid beschikbaar voedsel.

Door de genoemde andere belangen/gebruiksfuncties/terreindoelstellingen verzetten
terreineigenaren zich al gauw tegen natuurlijke (lees: hoge) dichtheden van edelherten. Zij vinden een populatie herten die hoort bij de ecologische draagkracht van een terrein dus ongewenst en opteren voor lagere aantallen, waarbij ze de dan nog optredende
schade/conflicten acceptabel achten. Dat zijn dan de aantallen waarbij mens en dier (herten) duurzaam naast elkaar in één gebied kunnen bestaan. We noemen dat de maatschappelijke draagkracht. Voor deze draagkracht is zoveel mogelijk draagvlak van belang. Consequentie daarvan is echter wel dat dit vervolgens leidt tot de noodzaak om actief in te grijpen in de populatieomvang. In feite betekent dit ook het nastreven van een evenwicht, maar dan op een lager niveau dan dat van het ecologische evenwicht. Omdat op dit lagere niveau niet uit zichzelf een evenwicht ontstaat tussen geboorte en sterfte, zal de mens continu edelherten uit de populatie moeten halen om ervoor te zorgen dat deze zich op het gewenste niveau stabiliseert. 

2.3 Beheren van populaties edelherten

Uit voorgaande paragrafen schemert al door dat er twee modellen te onderscheiden zijn voor het beheer van populaties edelherten: het model “ecologische draagkracht” (voedsel, eventuele predatie en aanwezigheid van concurrenten bepalen de aantallen) en het model “maatschappelijke draagkracht” (schade en veiligheid bepalen de aantallen).

Model “ecologische draagkracht”

Dit model betekent groei van de populatieomvang totdat de leefomstandigheden een
beperkende factor worden. Die ecologische draagkracht is niet altijd hetzelfde, maar is het best te beschrijven als schommelingen om een gemiddelde maximale omvang. Die fluctuaties treden op als gevolg van weers- en klimaatinvloeden, variaties in voedselaanbod, verstoring, ziekten etc. Het effect is dat andere mede-gebruiksfuncties (sterk) nadelig beïnvloed kunnen worden. Het gevolg is meestal dat scheiding van deze functies gaat optreden, bijvoorbeeld door het aanbrengen van infrastructurele maatregelen als rasters en roosters. Dan ontstaan gesloten systemen. Het leefgebied Oostvaardersplassen is een voorbeeld van een gebied waar de grote grazers zich in principe op het niveau van de ecologische draagkracht bevinden.


Model “maatschappelijke draagkracht”

In het geval van dit model wordt de populatieomvang teruggebracht tot aantallen waarbij de schade en de (verkeers)veiligheid een geaccepteerd niveau hebben. Eigenlijk hebben we het hier dus over draagvlak. Afhankelijk van de omgeving, de maatschappelijke acceptatie, landschapstype etc. kunnen deze geaccepteerde aantallen van gebied tot gebied verschillen.

Feit is dat de maatschappelijke draagkracht vrijwel altijd onder de ecologische ligt. Daarom is populatiebeheer nodig. Als je niet zou ingrijpen, dan groeit de populatie direct richting ecologische draagkracht, maar dan worden de dichtheden te hoog. De mens moet deze groei daarom dus remmen door extra dieren uit de populatie te halen om ervoor te zorgen dat deze zich op het gewenste niveau stabiliseert. Dit beheer – waarbij afschot voor extra sterfte moet zorgen - is daarmee een maatschappelijke keuze!  De Veluwe is een voorbeeld van een multifunctioneel (natuur)gebied waar maatschappelijk bepaalde doelstanden voor edelherten nagestreefd worden.

Bovenstaande modellen zijn niet per definitie synoniem met “niet-ingrijpen” en “wel-
ingrijpen”. Uiteindelijk wordt in alle gebieden in ons land in het kader van het beheer afschot gepleegd. Op de Veluwe houdt men de doelstand door middel van afschot op het gewenste peil. Ook in de Oostvaarderplassen wordt ingegrepen, zij het in de vorm van afschot van verzwakte dieren, teneinde uitzichtloos lijden te voorkomen. 

Bepalend voor de toepassingsmogelijkheden ten aanzien van bovenstaande modellen zijn de wettelijke kaders. Voor het edelhert in Nederland is dat sinds 2002 de Flora- en faunawet. Het edelhert is hierin aangeduid als een beschermde, inheemse, diersoort waarop de jacht het gehele jaar gesloten is. Afschot is uitsluitend mogelijk via provinciale ontheffing. Een dergelijke ontheffing kan alleen afgegeven worden op basis van risico’s ten aanzien van volksgezondheid, openbare veiligheid (verkeer), belangrijke schade aan bossen, gewassen of vee en schade aan flora en fauna. Later zijn daar via zogenoemde Algemene Maatregelen van Bestuur aan toegevoegd:
• het voorkomen/bestrijden van onnodig lijden van zieke/gebrekkige dieren;
• populatiebeheer op basis van draagkracht of schadehistorie.
De basis voor het verlenen van een ontheffing is gelegen in het Faunabeheerplan waarin bovengenoemde aspecten ten aanzien van schadebestrijding en populatiebeheer nader en gebiedsspecifiek uitgewerkt zijn.

De wetgever geeft aan dat voor populatiebeheer aanzitjacht (laag- en hoogzit) en bersjacht geëigende methoden zijn. Bewegingsjacht, met als vormen de drijfjacht en de aanzit- drukjacht, is niet toegestaan. Dit overigens in tegenstelling met andere (buur)landen. 

Andere methoden dan hierboven genoemd om de stand te reguleren acht de Vereniging ongewenst. Vangen en elders weer uitzetten is geen optie. Behalve dat dit erg veel stress met zich meebrengt, zijn er nauwelijks locaties te vinden waar de dieren geplaatst kunnen worden. Ook anticonceptie is geen oplossing. Behalve de lastige praktische uitvoerbaarheid ervan stuurt dit de natuurlijke cyclus van de reproductie in de war.

3. Populatiebeheer

3.1 Overwegingen ten aanzien van populatiebeheer

De Vereniging zet zich in voor het behoud van de bestaande populaties edelherten in ons land. Daar waar geschikte leefgebieden zijn, zet ze zich ook in voor de, bij voorkeur natuurlijke, vestiging van edelherten. De dieren hebben van nature een grootschalig benuttingsgebied en met name tijdens de bronstperiode vertonen ze een behoorlijk trekgedrag. Dit betekent dat de leefgebieden bij voorkeur een oppervlakte van 5000 ha of meer moeten hebben. Ook binnen de geplande Robuuste Verbindingen met ambitieniveau “Edelhert” zet de Vereniging zich in voor de aanwezigheid van edelherten. Buiten Gelderland en de Oostvaardersplassen hanteren de diverse provincies nu meestal een zogenoemd nulstandbeleid. Onze Vereniging staat op het standpunt dat deze nulstand opgeheven moet worden binnen en in de directe omgeving van de Robuuste Verbindingen. 

De Vereniging vindt het belangrijk dat de aantallen edelherten afgestemd zijn op het
maatschappelijk draagvlak. Vooral in gebieden met een meervoudige doelstelling, zoals de Veluwe, is het van belang dat de aanwezigheid van edelherten kan samengaan met de andere gebruiksfuncties. Dit geldt wellicht in een nog sterkere mate voor de zogenoemde Poortgebieden en de geplande Robuuste Verbindingen, waar landbouw, fruitteelt en tuinbouw een belangrijke rol spelen. 

Alleen bij voldoende maatschappelijk draagvlak is op termijn het voortbestaan van het edelhert gegarandeerd. Schade veroorzaakt door edelherten aan de verschillende belangen is natuurlijk nooit geheel te voorkomen, maar moet wel op een acceptabel niveau gehouden worden. Als Vereniging zetten we ons uiteraard vooral in voor de belangen van het edelhert, maar we houden daarbij ook rekening met de andere maatschappelijke belangen. Daarbij proberen we steeds te bereiken dat de belangen van het edelhert goed worden afgewogen tegen andere belangen. De Vereniging spant zich daarbij tevens in voor een goede schaderegeling voor de landbouw en ander grondgebruik. 

De Vereniging vindt dat mensen op een respectvolle manier met edelherten om dienen te gaan. Respectvol betekent dat automobilisten niet met 100 km per uur ’s nachts over de Veluwe dienen te rijden, en dat boeren geen rasters opzetten waarin herten verongelukken. Ook zullen wij bezwaar maken tegen bosbouwers/houtproducenten die naar een dichtheid van 0,5 edelhert per 100 ha of lager willen. Respectvol betekent in onze ogen ook dat Defensie de Veluwe alleen voor de hoogst-noodzakelijke oefeningen gebruikt. Dat zijn allemaal zaken waar wij voor staan.

Uitgangspunt voor het beheer is het handhaven van een volwaardige populatie edelherten. De minimumgrootte van een zelfstandige populatie is 150 dieren. Dit is voldoende om de genetische variatie binnen de populatie te waarborgen. De gewenste geslachtsverhouding is 1 mannelijk dier op 1 vrouwelijk dier. De ideale populatie is zodanig opgebouwd dat alle leeftijdsklassen vertegenwoordigd zijn, waarbij steeds voldoende volwassen hinden en herten aanwezig zijn. Er behoren namelijk voldoende herten aan de bronst deel te nemen om zorg te dragen voor een maximale natuurlijke selectie en genetische variatie. In de gebieden (Veluwe) waar de populatie afgestemd is op het maatschappelijk draagvlak en hierdoor ver onder de ecologische draagkracht ligt op grond van het beschikbaar voedselaanbod, zijn er in de regel geen welzijnsproblemen. Dit betekent overigens niet dat er binnen de populatie geen individuele dieren aanwezig kunnen zijn met een slechte conditie. Bij voorkeur moeten deze dieren afgeschoten worden, om verder nodeloos lijden te voorkomen.


Naarmate de populatie toeneemt (Oostvaardersplassen) en het beschikbare voedsel per individu afneemt, groeit het aantal dieren met een slechte conditie. Uiteindelijk sterven er steeds meer dieren de hongerdood. De Vereniging vindt het belangrijk dat in een dergelijk geval de dieren afgeschoten worden, om verder uitzichtloos lijden te voorkomen. Zeker geldt dit zolang er onvoldoende grote roofdieren in onze landschappen aanwezig zijn. De Vereniging zet zich ervoor in om zo vroegtijdig mogelijk met dit preventieve afschot te beginnen. Dit betekent met name afschot voor de kritieke nawinterperiode. 

De actuele voorjaarsstanden op de Veluwe zijn de afgelopen 10 jaar gestaag toegenomen. Dit komt door de keuze voor hogere doelstanden en het niet realiseren van het toegewezen afschot. Het lijkt steeds meer moeite te kosten om het toegewezen afschot te realiseren.
Door het meer natuurlijke bosbeheer is het moeilijker geworden omdat verspreid over het gehele terrein dekking en voedsel aanwezig is. Het effect van de huidige jachtmethoden lijkt daarom soms onvoldoende. De Vereniging vindt het van belang hier nog eens kritisch te kijken of dit niet verbeterd kan worden. Daarbij moet men ook kijken naar (experimenten met) alternatieve vormen van aantalregulatie. De Vereniging is op voorhand geen voorstander van de nachtjacht met restlichtversterkers of kunstlicht. Gebruik van kunstlicht lijkt in de praktijk te leiden tot hoge schuwheid. Bovendien zijn de nachtelijke uren belangrijk om te foerageren in de voedselgebieden.  

Verder streeft de Vereniging ernaar dat het edelhert zijn typische soortspecifieke gedrag kan ontplooien. Het is een sociaal levende diersoort, die meestal leeft in roedel(kudde)verband.
Bij voorkeur is het dagactief en leeft van nature in de open en halfopen landschappen. Ook het uitgebreide bronstritueel is een specifiek aspect van de leefwijze van het edelhert. Het instellen en langjarig handhaven van jachtvrije zones is hierbij een goede maatregel.

Het edelhert neemt van oudsher een belangrijke plaats in binnen de natuurlijke ecosystemen in onze klimaatzone. Waar de terreindoelstelling het toelaat, en in het bijzonder binnen de grote eenheden natuur, streeft de Vereniging ernaar dat de rol van het edelhert als grote grazer meer tot zijn recht komt. Zeker in de (half)open landschappen kunnen edelherten een positieve invloed hebben op de vegetatie en structuurvariatie en bovendien zorgen voor zaadverspreiding over grotere afstanden.  


3.2 Criteria

Indien ingegrepen moet worden, prevaleert die vorm van populatiebeheer die maximaal bijdraagt aan de doelstelling van de Vereniging (duurzame populaties edelherten met een hoge mate van welzijn) en die de als ongewenst beschouwde bij-effecten tot een minimum beperkt. De Vereniging heeft daartoe een set van criteria benoemd die haar helpt te beoordelen of een bepaalde vorm van beheer de doelstelling van de Vereniging baat of schaadt. Deze criteria volgen uit de overwegingen in paragraaf 3.1.

De criteria die de Vereniging wil hanteren om zich een oordeel te vormen over een vorm van populatiebeheer in een specifiek gebied zijn de volgende:

1. een populatie moet een minimale omvang hebben van 150 dieren of in contact staan met andere populaties die gezamenlijk deze omvang bereiken;

2. de geslachtsverhouding in zo’n populatie moet 1:1 zijn;

3. de leeftijdsopbouw van een populatie moet gelijk zijn aan die van natuurlijke
populaties: voldoende sociaal belangrijke volwassen dieren en voldoende volwassen
herten voor een optimale selectie tijdens de bronst;

4. de dichtheden mogen niet zo hoog oplopen dat het welzijn van grote groepen in het geding raken, bijv. door gebreksverschijnselen, vatbaarheid voor ziekten en
parasieten;

5. handhaven van lage aantallen (b.v. < 3 edelherten/100 ha) in gebieden met een
meervoudige doelstelling. Hogere aantallen toestaan in gebieden met hoofdfunctie
natuur, mits dat niet strijdig is met de terreindoelstelling (bosverjonging);

6. de dieren in de populatie moeten vrij zijn om hun gehele leefgebied te gebruiken en niet beperkt zijn tot enkele daarvoor ingestelde rustgebieden; het instellen van
jachtvrije zones en rustgebieden kan daarentegen wel een goede maatregel zijn om
edelherten plaatselijk de gelegenheid te geven dagactief te kunnen zijn;

7. de dieren in de populatie moeten dagactief kunnen zijn;

8. de dieren in de populatie moeten een acceptabele vluchtafstand ten aanzien van
mensen kunnen hanteren (ca. 150 m);

9. het beheer dient te passen binnen de wettelijke kaders.

Deze criteria zijn, op de laatste na, allemaal terug te voeren op de aandachtspunten
‘natuurlijkheid’ en ‘zichtbaarheid’. De Vereniging is er zich van bewust dat er tussen
verschillende criteria meer of minder overlap kan zijn: een dagactieve populatie edelherten zal vaak ook een beperktere vluchtafstand hanteren dan schemer-/nachtactieve edelherten.

Deze criteria kunnen op basis van voortschrijdend inzicht aangepast worden.

3.3 Generieke toepassing van de criteria?

Met de criteria uit paragraaf 3.2 kunnen we het afschot zoals dat door beheerders of door derden in opdracht van terreineigenaren / grondgebruikers uitgevoerd wordt dus toetsen. 

Maar kunnen we dan nu ook al bij voorbaat iets zeggen over de verschillende vormen van aantalregulatie? Kunnen we op basis van de verschillende criteria stellen dat een bepaalde vorm van regulatie beter of slechter is dan een andere vorm? 

Helaas, dat is in algemene zin niet mogelijk. Aanzitjacht kan aan de criteria voldoen, maar een aanzit-drukjacht zou hier eveneens aan kunnen voldoen. Het ligt aan de
terreinomstandigheden en de ervaring/kwaliteit van de mensen die de uitvoering ter hand nemen. Bersen is de enige manier in Schotland; op de Veluwe is het een sterk verstorende methode. Is het op de Veluwe een slechte methode? Nee, maar de praktijk leert dat er maar weinig jagers zijn die het in een boslandschap kunnen.

Kortom, er zijn geen slechte methoden, met uitzondering van de drijfjacht. De Vereniging beschouwt drijfjacht te allen tijde als een laakbare vorm van aantalregulatie. Ten aanzien van de andere vormen van regulatie kunnen we stellen dat het begrip “goed” of “slecht” daarvan bepaald wordt door de uitvoering ervan! Momenteel is de meest toegepaste afschotmethode de aanzitjacht (met en zonder lokvoer) en voor een beperkt deel de bersjacht. Ten aanzien van de aanzitjacht zijn mogelijk verbetervoorstellen te formuleren om negatieve ervaringen van edelherten met mensen zoveel mogelijk te verminderen. 


De Vereniging kan d.m.v. de criteria op basis van bijv. sterk toegenomen schuwheid in een (deel)gebied signaleren dat het ergens niet goed gaat. Ook kan ze in voorkomende gevallen voorbeelden aandragen en/of suggesties doen, al dan niet gebaseerd op ervaringen uit het buitenland. 


Tot slot

Een edelhert heeft recht op een zoveel mogelijk ongestoord leven, in een volledig biotoop en in een sociaal verband. Indien noodzakelijk heeft een dier recht op een dodelijk schot. Daarbij dient het afschot ook zo min mogelijk negatieve effecten te hebben op de edelherten die blijven leven. Belangrijk is in dit verband dat negatieve ervaringen van edelherten met mensen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Dat betekent dus dat een schot geplaatst moet worden door een deskundige uitvoerder, die weet welk dier hij of zij moet schieten en onder welke omstandigheden dit kan. Respect, kennis, kunde en discipline zijn hierbij de sleutelwoorden.

Een deskundige uitvoering zorgt ervoor dat het verstorend effect zo minimaal mogelijk is. Een verkeerde uitvoering maakt dieren immers nodeloos schuw en beïnvloedt het natuurlijke soortspecifieke gedrag van het edelhert, waardoor het publiek nauwelijks in staat zal zijn edelherten te zien. De Vereniging acht het van belang dat een breed publiek in de gelegenheid is in de vrije natuur edelherten te zien, want dit bepaalt uiteindelijk mede het maatschappelijk draagvlak voor het behoud van deze diersoort.

De Vereniging staat voor de taak te beoordelen of er op een verantwoorde manier met edelherten om wordt gegaan en om haar bevindingen bespreekbaar te maken met beheerders en politiek.
Het is echter in eerste instantie aan de Faunabeheereenheden, de terreineigenaren en de uitvoerders/jagers om in goed overleg de wijze van aantalreductie te bepalen en daarover de betreffende overheden te adviseren. De Faunabeheereenheden voeren vervolgens datgene uit wat de politiek als opdrachtgever verlangt.

Hierover kunnen wij ons vervolgens in beoordelende zin uitlaten door de bevindingen te toetsen aan de criteria die als uitgangspunt het welzijn van de populaties edelherten hebben en op grond van die evaluatie suggesties doen ter verbetering van de betreffende methode of zelfs experimenten voorstellen.
Onze rol is daarmee dus meer reactief dan proactief.

Om deze taak goed te kunnen uitvoeren blijft monitoring, evaluatie en onderzoek van permanent belang en zal ook het contact met beheerders en (onderzoeks)instituten in de ons omringende landen zeker voor de komende jaren een belangrijk aandachtspunt zijn.