vlierstruik  Foto: Margriet Montizaan



De gewone vlier behoort tot de kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae). Naast de vlier en de wilde kamperfoelie behoort ook de gelderse roos tot de inheemse kamperfoeliesoorten in Nederland. Daarnaast komen ook veel gekweekte soorten voor, zoals bijvoorbeeld de sneeuwbes. De gewone vlier is een grote struik of een kleine, 5 tot 10 m hoge, boom. Het samengestelde blad bestaat uit 5 of 7 dofgroene blaadjes. De witachtige bloemen bloeien in juni. De vele kleine bloemetjes staan in brede tuilen (schermvormig). De zwartglanzende besachtige steenvruchten zijn in augustus-september rijp. Deze vruchten zijn zeer vitaminerijk (vitame A en C).

vlierstruik2  Foto: Margriet Montizaan De gewone vlier komt in Nederland algemeen voor in duinen, bossen en houtwallen op vochthoudende en vruchtbare bodems. Ze is een indicator voor een stikstofrijke groeiplaats. Op jonge kleigronden die vanzichzelf voedselrijk zijn, zoals bijv. in de Oostvaardersplassen, slaat de vlier tezamen met de wilg spontaan en massaal op. De zaden worden met de uitwerpselen van vogels over grote afstanden verspreid.
vlierbloem  Foto: Margriet Montizaan De gewone vlier is een snelle groeier, met een grote concurrentiekracht. Ze lopen overmatig uit na afzetten en herstellen zich ook gemakkelijk na vraat door grazers. Omdat de gewone vlier ook schaduw verdraagt, kan ze zich ook in dichte beplantingen gedijen. De vlier is bekend om het massaal uitzaaien en spontaan vestigen op voedselrijke gronden. Om het verdringen van ander plantsoen door de vlier, met zijn concurrentiekracht en goede herstelmogelijkheden, tegen te gaan, kan het noodzakelijk zijn de vlier intensief te snoeien.
vlierbes  Foto: Margriet Montizaan De vruchten worden door vele vogels, bijv. lijsters en merels, gegeten. Voor de trekkende zangvogels vormen ze een belangrijke voedselbron.

Behalve de gewone vlier komt in Nederland ook de berg- of trosvlier voor. Van deze vliersoort, die vroeger alleen in Zuid Limburg en Wageningen voorkwam, zijn de bessen rood. Daarnaast komt de gecultiveerde Peterselievlier ook verwilderd voor.

De vlier werd vroeger veel aangeplant, vanwege het veelzijdige gebruik van de verschillende bestanddelen. Het lichte hout werd gebruikt om kleine gebruiksvoorwerpen te maken en de bloemen, vruchten en bladeren speelden een grote rol als huismedicamenten.
Zowel de bloemen als de vruchten worden door de mens geconsumeerd. (De vruchten kunnen beter niet rauw gegeten worden, maar dienen eerst gekookt te worden om maag- en darmklachten te voorkomen.)
De bloemen worden behalve voor het maken van thee, siroop en wijn, ook zelf gegeten. De bloemen worden door een deeg van onder andere ei en bloem gehaald, gefrituurd en met poedersuiker en/of vlierbessensiroop gegeten. Ook worden de bloemen in pannekoeken verwerkt. Van de rijpe vitamine rijke vruchten wordt thee, gelei, jam, sap, wijn en vlierbessenjenever gemaakt. Voor het maken van gelei en jam kunt u de aanwijzingen op het pak geleisuiker volgen. Ook de combinatie van vlierbessen met appels of pruimen geeft een lekkere jam.

Om het sterke vlieraroma  te "verzachten" wordt vaak (extra) citroensap toegevoegd bij de verwerking van zowel bloesem als de vruchten.

Voor het wild is de vlier alleen voor de herkauwende reeën en edelherten interessant. Ze eten zowel de knoppen, bladeren, twijgen, bast, bloemen als de vruchten. Eén van de redenen om edelherten in de Oostvaardersplassen uit te zetten, was om bosvorming door de vlier in dit gebied tegen te gaan. Paarden eten geen vlier, vanwege het feit dat in vlier antivraatstoffen zitten. Herkauwers kunnen dit wel verdragen, vandaar dat runderen dus wel vlier eten. Door de aanwezigheid van grote hoeveelheden vlier in de Oostvaardersplassen, en het goede herstelvermogen van de vlier om opnieuw uit te lopen nadat de struik zelfs tot de grond is afgevreten, is er nog geen echte afname van de vlier waar te nemen. In de winter, als er weinig gras is, schillen de edelherten de bast.