Afschot als instrument grofwildbeheer is noodzakelijk voor verantwoord en meer integraal beheer van het hele buitengebied.

Iedere eigenaar/beheerder moet naar de mening van de Federatie Particulier Grondbezit binnen de wettelijk mogelijkheden zijn grofwildbeheer - waar mogelijk afgestemd - binnen zijn eigen terrein kunnen voeren. De omgeving maar ook de maatschappij mogen daarvan geen schade of overlast ondervinden, zeker niet de aangrenzende terreineigenaren die ook hun eigen gewenste beheer moeten kunnen blijven voeren.
Eigenaren/beheerders met hogere wilddichtheden dan hun omgeving toelaat en afschotvrij willen beheren, behoren daarom afdoende maatregelen te kunnen nemen om schade en overlast te voorkomen.

De Federatie Particulier Grondbezit vindt het daarom niet verstandig van Natuurmonumenten om naar aanleiding van een ledenraadpleging haar faunabeleid bij te stellen en te verklaren dat afschot tot een minimum moet worden beperkt. In een persbericht wordt zelfs gesproken dat men tegen afschot is.
De Federatie is van mening dat bij wijziging van het faunabeleid de belangen van de omgeving en in het bijzonder die van de buureigenaren als uitgangspunt moeten worden meegewogen. Vooraf overleg daarover is niet meer dan redelijk. Dat heeft te maken met goed nabuurschap.

Mocht een terreinbeheerder van welke signatuur dan ook op de eigen terreinen daadwerkelijk geen afschot van wild meer toestaan en er elders schade en overlast ontstaan, dan moet men zich ervan vergewissen dat de alternatieven voor regulering anders dan afschot erg kostbaar zijn.

Er is geen ruimte voor ondoordachte experimenten door het grofwild vrij baan te geven.

Het gaat niet alleen over het rekening houden met de buren maar ook met meer andere, breder gedragen argumenten die wildregulatie door middel van afschot noodzakelijk maken .
Te denken valt aan:

  • Het niet meer of moeilijker voldoen aan bepaalde internationale verplichtingen (Natura 2000).
  • Het teruglopen van de biodiversiteit en het mogelijk verloren gaan van andere natuurwaarden door een eenzijdig gericht beheer.
  • Het veroorzaken van schade aan de wildsoort zelf wegens voedselgebrek. Het laten oplopen van de wildstand betekent immers vaak dat er onvoldoende voedsel in het beheerde gebied aanwezig is om de aanwezige dieren in goede conditie te houden.
  • Het toenemen van de maatschappelijke aversie tegen nodeloze sterfte wegens voedselgebrek. De problematiek rond de Oostvaardersplassen en de Waterleidingduinen spreekt voor zich.
  • Het teweegbrengen van schade en overlast bij de plaatselijke bevolking, landbouw en bij bosbouw. Schade die wordt afgewenteld op een grote groep gebruikers in het buitengebied die veel niet vergoede schade ondervinden door noodzakelijke preventie en opbrengstvermindering.
    Uitbreiding van gebieden en aantallen is overigens vrijwel alleen maar mogelijk door voedselaanbod op cultuurgrond.

Het wildbeheer moet naar de mening van de FPG ingebed zijn in het beheer van het gehele buitengebied. Integraal en rekening houden met beschermde flora en fauna waarvoor wettelijke verplichtingen gelden en andere belangen zoals de grondgebonden landbouw, bosbouw en verkeer worden meegenomen.

 

De Federatie vindt dat het belangrijk is dat wild waar mogelijk zichtbaar moet zijn. Overal wild bekijken verstoort echter de rust in de leefgebieden en de natuurlijke leefwijze van de dieren.
Het gebruik van de aanwezige wildobservatiepunten biedt goede mogelijkheden voor beleving van wild zonder verstoring.