Herten en Chronic Wasting Disease(CWD)

Na de uitbraken van de laatste jaren staan dierziekten volop in de belangstelling. Gekke Koeienziekte (BSE), Mond- en Klauwzeer, Varkens- en Vogelpest drukten een behoorlijke stempel op onze maatschappij. Eén van de veelgestelde vragen tijdens dergelijke uitbraken is: kan het wild er ook ziek van worden? Over Mond en Klauwzeer, Varkenspest en Vogelpest en de relatie tot wild werd regelmatig in kranten en tijdschriften, zoals De Nederlandse Jager, geschreven. Echter, over het voorkomen van zogenaamde prionziekten, zoals BSE en scrapie bij wild wordt in Europa sporadisch gepubliceerd. In de afgelopen tijd zijn wel enkele berichten verschenen over het voorkomen van de prionziekte Chronic Wasting Disease (CWD) bij hertachtigen in Noord-Amerika. Dit is de laatste stand van zaken


Hert met klinische CWD verschijnselen  Foto: Beth Williams

Chronic Wasting Disease
Chronic Wasting Disease is een prionziekte. Een prion is een eiwit-achtig deeltje dat bij mens en dier voorkomt in de hersenen. Er zijn echter ook infectieuze afwijkende prionen die de gezonde prionen veranderen in de afwijkende vorm. Deze afwijkende prionen stapelen zich op, waardoor de hersenen een sponsachtig uiterlijk krijgen.
CWD is nauw verwant aan scrapie bij schapen en geiten, BSE bij koeien en Creutzfeldt Jacob (CJD) en variantCreutzfeldt Jacob (variant CJD) bij mensen. Na de uitbraak van BSE en variant CJD midden jaren '80 in Engeland is er in de media veel aandacht besteed aan deze prionziekten. Hierdoor wordt wel eens gedacht dat het 'nieuwe' ziekten zijn. Dit soort ziekten komt echter al zeer lang voor. Scrapie komt al meer dan 250 jaar bij schapen voor en CJD (de 'klassieke' vorm) komt al minstens 80 jaar bij de mens voor.

Amerika
In de jaren '60 brak onder herten op hertenfarms in de Amerikaanse staat Colorado een tot dan toe onbekende ziekte uit. De dieren werden steeds magerder, kregen coördinatieproblemen, hun gedrag veranderde en uiteindelijk stierven ze. Vanwege de sterke vermagering van de dieren, werd de ziekte Chronic Wasting Disease (CWD) genoemd.
In eerste instantie dachten onderzoekers dat de ziekte veroorzaakt werd door een gebrek aan nutrienten of door stress. Pas in 1978 vond onderzoekster Beth Williams afwijkingen in de hersenen en werd de link naar scrapie bij schapen gelegd.
CWD kwam in eerste instantie alleen bij gehouden dieren in een beperkt deel van Amerika voor. Intussen heeft de ziekte zich naar andere Amerikaanse staten en Canada verspreid en is een geval in Zuid-Korea bekend. Dat transport van dieren een belangrijke rol speelt bij verspreiding van ziektes is hiermee weer bewezen: het Zuid-Koreaanse hert was afkomstig uit Noord Amerika.

Intussen zijn ook in het wild levende herten door de ziekte getroffen. CWD is endemisch (komt continu in een bepaalde streek en in een beperkt percentage van de populatie voor) bij herten in de staten Colorado, Wyoming en Wisconsin. De hertensoorten die door deze ziekte getroffen worden zijn: muildierhert, witstaathert en wapiti. De wapiti is zeer nauw verwant met ons edelhert (beide behorend tot het geslacht Cervus elaphus). Omdat reeën niet in Amerika voorkomen is het geheel onbekend of deze ziekte bij reewild kan voorkomen.

Klinische symptomen
Het gedrag van herten met CWD verandert, hun gewicht neemt af, de hoeveelheid vochtopname en urineproductie nemen toe en er treden coördinatieproblemen op. Uiteindelijk sterven de dieren. De herten hebben de ziekte reeds onder de leden voordat bovengenoemde klinische symptomen optreden. Helaas is het niet mogelijk om door middel van bloedonderzoek te bepalen of een dier een prionziekte heeft. De verschijnselen van de ziekte treden gedurende enkele dagen tot meer dan een jaar op, maar deze fase duurt meestal een paar maanden.
Er zijn geen gevallen bekend van een prionziekte bij mensen die een relatie heeft met CWD. In de Amerikaanse 'populaire' pers werd dit op een gegeven moment wel gesuggereerd. Maar bij nader onderzoek bleek er GEEN verband te zijn tussen het eten van wild en deze ziekte.

Besmetting
Bij de koeien is intussen bekend dat ze BSE hebben gekregen door het eten van voer dat besmet beendermeel bevatte. Bij scrapie en CWD is daarentegen GEEN relatie gevonden met besmet voedsel. Besmetting vindt plaats via het milieu, onderling contact (horizontale besmetting) en waarschijnlijk ook van moeder op jong (verticale besmetting). Er is echter nog zeer veel onbekend over de exacte wijze van besmetting: hoe worden de ziekteverwekkende deeltjes uitgescheiden (via urine of via faeces), hoe lang kan de ziekteverwekker in het milieu overleven, wat is de rol van het laten liggen van karkassen en spelen aaseters een rol? Dit zijn allemaal nog grote vraagtekens.
Het voorkomen van deze hertenziekte in het wild in combinatie met de wijze van besmetting, baart zorgen. Als het eenmaal in het wild aanwezig is, en de dieren leven in de winter in grote groepen dicht bij elkaar, kan de besmetting onder het wild toenemen en zich verder verspreiden naar andere gebieden. Door de natuurlijke jaarlijkse trek tussen zomer- en winterleefgebied van herten in bepaalde delen van Amerika over afstanden van hemelsbreed rond de 100 km, kan de ziekte ook langs natuurlijke weg verder worden verspreid.

Bestrijden CWD
Een simpele aanpak zoals bij de bestrijding van BSE (een verbod op het gebruik van beendermeel in voedsel voor dieren) is helaas bij scrapie en CWD niet mogelijk. Immers deze ziekten zijn niet voedsel gerelateerd.
Door de gecompliceerdheid van besmettingswijzen van schapen en herten met prionziekten, is de aanpak om de ziekte te bestrijden niet gemakkelijk. Bij schapen is er nog een "lichtpuntje", omdat gebleken is dat niet alle schapen vatbaar zijn voor scrapie. Met een speciaal fokprogramma zal getracht worden scrapie-resistente schapen te fokken. Een dergelijke natuurlijke resistentie ontbreekt bij hertachtigen.

Bestrijden ziekte bij wild
In de staat Wyoming geeft de overheid jagers het advies om zieke dieren (te herkennen aan de gedragsverandering) NIET te schieten. Van geschoten herten wordt geadviseerd om contact met bepaalde delen, zoals hersenen, ogen en milt, te voorkomen. De jager kan op vrijwillige basis het geschoten dier laten testen, omdat een dier al besmet kan zijn, zonder dat het uiterlijke kenmerken vertoont. Als de uitslag van de test positief is (het dier is ziek), dan is het aan de jager zelf om te besluiten of hij het vlees voor consumptie gebruikt. De overheid geeft geen adviezen betreffende het consumeren van hertenvlees, ook niet bij een positieve uitslag. Daar in Wyoming jagers de geschoten herten niet mogen verkopen, kan het vlees niet in de handel komen.

Bestrijden ziekte bij gehouden dieren
Wanneer CWD bij een hertenfarm wordt ontdekt, worden alle dieren geruimd. Hiermee voorkomt men dat vlees van besmette gehouden dieren voor consumptie gebruikt wordt. Het probleem is echter niet meteen opgelost: de ziekte kan zich via het milieu verspreiden en het is onbekend hoe lang de ziekteverwekker buiten de dieren actief kan blijven. Een veilige marge voor de 'herbevolking' van de hertenfarms is dus niet bekend. Daarnaast behoort het verminderen van vervoersbewegingen van herten tot de te nemen maatregelen.

Europa
Voor zover bekend komt CWD niet in Europa voor. Er zijn geen symptomen waargenomen bij 'onze' hertachtigen. In Europa vindt systematisch onderzoek naar CWD nog niet plaats. Dit onderzoek wordt in sommige landen binnenkort opgestart. Voor zover bekend zijn er in Nederland nog geen echte plannen voor onderzoek naar deze ziekte. De EU prionziekten-commissie adviseert om in eerste instantie dode dieren uit dierentuinen en hertenfarms te onderzoeken. Afhankelijk van die resultaten kan eventueel later een screening voor in het wild levende dieren volgen.
Hoewel het in de Verenigde Staten een reeel probleem oplevert, hoeven wij voorlopig dus nog niet bang te zijn voor CWD in Nederland. Wanneer er over deze ziekte meer zaken bekend worden die van belang zijn voor de Nederlandse fauna, informeren wij u via De Nederlandse Jager.

Margriet Montizaan,
afdeling wildbiologie KNJV
secretaris Ver.tbvh Veluws Hert

Overname van artikel gepubliceerd in De Nederlandse jager Jan. 2004