Image

Afmeting: 1 tot 6 mm

Kleur : meestal zwart, grotere met soms een grijs lichaam

Komt voor: in de zomer op Veluwe, duingebieden, struiken in de tuin

Nadere kennismaking met de teek

De Nederlandse natuurgebieden zitten vol met deze bloedzuigers (Ixodes ricinus en zijn trawant Borelia burgdorferi). Ze kunnen na een beet de ziekte van Lyme doorgeven


De teek

De boosdoener is een kleine harde geleedpotige (spinachtige) parasiet Ixodes ricinus genaamd, ook wel bekend als schapenteek, die zich met zijn monddelen vasthecht in de huid van het gewervelde dier en dus ook van de mens om zijn bloed op te kunnen zuigen. Hoewel ieder deel van het lichaam goed genoeg is, heeft hij een voorkeur voor warme vochtige plekken: oksels, knieholten, liezen, onder je broekriemband. Bij herten treffen we ze, soms met tientallen, aan in de liezen en onderbuik. De teek heeft een sterk vermogen om warmte en uitademingslucht, zelfs van enkele meters afstand, op te merken en ligt vooral de zomermaanden in bomen en velden, waar veel lage begroeiing voorkomt en het vochtig is, te loeren op de wandelende bloedreservoirs om aan te boren.


Foto: Jan Paulides
hinden met teken op de kop en hals


De plek

De schapenteek was in Nederland altijd al algemeen voorkomend volgens de tekenkenners. Zeer waarschijnlijk neemt de omvang van de soort toe met de uitbreiding van het aantal herten en reeën in de natuurgebieden. De teek is namelijk dol op hun bloed. Soms zijn er op een hert wel honderden te vinden. Een onderzoek uit 1994 wees uit dat de meeste teken en tekenbeten in Nederland voorkomen op de Veluwe, in de Achterhoek, de Utrechtse Heuvelrug, het zuiden van Friesland, Drente en de duingebieden. Over de grens houdt de Ixodes ricinus huis in alle ons omringende landen tot aan de uiterste grenzen van het Europese continent. Maar ook in Noord-Amerika richten de varianten Ixodes parificus en Ixodes dammini veel gezondheidsschade aan.

De beet

Gedurende zijn leven van ongeveer 2 jaar ontwikkelt de schapenteek zich van larve tot nimf en tenslotte tot adult. In elk van deze drie ontwikkelingsstadia zoekt hij een gastheer om bloed uit te zuigen. De larve is dol op kleine dieren, zoals muizen, de nimf en adult bijten zich graag vast in grotere prooien zoals het hert of de mens. Vooral de nimfen (die het meest voorkomen in de periode mei tot juli) zijn gevaarlijk, omdat ze nauwelijks groter zijn dan een speldenknop en dus niet opgemerkt worden in het lichaam. Maar ze kunnen al wel van de eerste gastheer de gevreesde bacterie overnemen en weer doorgeven, die de ziekte van Lyme veroorzaakt. Het volwassen vrouwtje komt met name in de periode juli tot oktober veel voor, maar kan door haar grootte gemakkelijk ontdekt en verwijderd worden. In alle gevallen is de beet van een schapenteek niet meer dan een steekje, dat nauwelijks gevoeld wordt.

Het risico

De schapenteek is niet kieskeurig en kan zich vastbijten in mensen van alle leeftijden. Maar natuurlijk lopen vooral diegenen, die zich veel in de risicogebieden bevinden een grotere kans gebeten te worden door een teek en een infectie op te lopen. Dat zijn in Nederland de jachtopzieners, boswachters, ecologen, terreinbeheerders, vogel- en wildliefhebbers en diegenen, die hun vakantie doorbrengen in de vrije natuur. In Frankrijk wordt de ziekte van Lyme zelfs aangemerkt als beroepsziekte van bosarbeiders. Hoeveel mensen er jaarlijks in Nederland gebeten worden, is moeilijk te schatten, omdat velen zich er niet van bewust zijn en ook geen gevolgen van ondervinden. Maar om een indicatie te geven: in 1994 meldden zich 33.000 mensen met een tekenbeet bij de huisarts. Het risico van een beet kan aanmerkelijk beperkt worden door in de natuur zoveel mogelijk op de gebaande paden te blijven en de blote huid te bedekken met goedsluitende kleding (hemdsmouwen dichtknopen, broekspijpen in de sokken en dergelijke). Een afweermiddel bestaat (nog) niet. Muggenolie heeft geen enkel effect.

De tekentang

Wie toch gestoken wordt, hoeft niet te wanhopen.De teek zal de eerste 24 uur nog geen speeksel inspuiten in het lichaam van de gastheer en dus geen infectie veroorzaken. Deskundigen raden daarom iedereen, die regelmatig in een natuurgebied verblijft aan om regelmatig het lichaam te controleren op nimfen en volwassen teken. En om een speciale tang (te koop bij de apotheek) bij de hand te hebben. Want de teek moet zo snel mogelijk, doch secuur verwijderd worden om te voorkomen, dat hij van schrik alsnog even gauw besmet speeksel in de huid spuit. Dus niet bewerken met een brandende sigaret, alcohol, olie, nagellak of andere middelen; die sorteren het averechtse effect. Wel de huid tussen de vingers nemen, de teek met het pincet bij de kop pakken en met een draaiende beweging voorzichtig van de huid trekken. Het bijtwondje desinfecteren met alcohol of jodium en de tekentang uitkoken voor de volgende keer.

De bacterie

De werkelijke boosdoener is niet de teek zelf, maar de bacterie, die hij via zijn speeksel en darminhoud overbrengt van de ene op de volgende gastheer. Het betreft hier een dun spiraalvormig en beweeglijk organisme, dat in 1982 voor het eerst werd gekweekt en beschreven door W. Burgdorfer en sindsdien bekend staat als Borrelia Borgdorferi. In Nederland zijn naar schatting een op de vier volwassen schapenteken besmet met deze bacterie. Van de Borrelia Borgdorferi bestaan verschillende varianten, die in verschillende gebieden voorkomen en ook verschillende symptomen veroorzaken. Zo is de Amerikaanse variant anders dan de Europese.

De infectie

De besmetting hoeft niet vanzelfsprekend te leiden tot de ziekte van Lyme. In veel gevallen weet het lichaam zelf de boosaardige indringer onschadelijk te maken en zal het slachtoffer zelfs nooit weten, dat het gebeten en geïnfecteerd is geweest. Helaas bieden die antistoffen geen langdurige of levenslange bescherming; iedere beet vormt een nieuw risico. De eerste signalen, dat er wel degelijk iets mis is, verschijnen pas na een tot drie weken (en in slechts de helft van de ziektegevallen) in de vorm van een rode ringvormige huiduitslag rond de steekplek. Voor de meeste mensen is dit de reden voor een bezoek aan de dokter, die de uitslag lang niet altijd herkent als het eerste stadium van de ziekte van Lyme.

De kwaal

De ziekte van Lyme is vernoemd naar het kleine Amerikaanse plaatsje Lyme in Connecticut, waar in 1975 plotseling een groot aantal kinderen en volwassenen last kreeg van artritisachtige verschijnselen. Men kwam erachter, dat zij allen door een teek waren gebeten. Gewrichtsonsteking is overigens maar een van de symptomen, waarmee de ziekte van Lyme zich kenbaar maakt en het komt in Europa minder voor dan in Noord-Amerika. De kwaal doorloopt verschillende stadia. Het kan bij een oppervlakkige huidinfectie blijven, die met antibiotica goed te behandelen is, maar het kan ook veel erger worden. Dat kan wanneer Borrelia Borgdorferi de bloedbaan (soms na weken of maanden) binnendringt en aanvallen lanceert op het zenuwstelsel, de gewrichten en het hart. Gevolgen kunnen zijn: hersenvliesontsteking, ontsteking van de hersenzenuw of ruggenmergzenuw, met als mogelijke symptomen: hevige koorts, hoofdpijn, dubbelzien, aangezichtsverlamming. Gewrichtsaandoeningen komen zoals gezegd minder voor in Europa dan in Noord-Amerika en kunnen in duur variëren van minder dan een dag tot enkele maanden. Ze manifesteren zich meestal enkele maanden na besmetting, maar kunnen ook nog na een jaar ontstaan. Ze gaan gepaard met heftige pijn in armen, benen of romp en gezwollen pijnlijke gewrichten. Hartaandoeningen zijn zeldzaam. Meest voorkomend is een stoornis in het geleidingssysteem tussen de boezems en de kamers van het hart. Daardoor kan een trage hartslag ontstaan met symptomen als duizeligheid en benauwdheid. Zonder behandeling kan de ziekte chronisch worden en in de ernstigste gevallen zelfs tot de dood leiden.

De remedie

Omdat het een bacterie betreft, is de ziekte van Lyme goed te behandelen met antibiotica. Als men er op tijd bij is, hoeven er geen complicaties te ontstaan. Maar juist omdat de symptomen zo gevarieerd zijn en vaak doen denken aan andere kwalen, wordt de ziekte niet altijd onmiddellijk onderkend en behandeld, tenzij de patiënt natuurlijk zelf aangeeft door een teek gebeten te zijn. In Nederland is inmiddels voldoende medische expertise opgebouwd om de ziekte adequaat te kunnen bestrijden. Men weet dat onderzoek naar antistoffen in het bloed lang niet alles zegt over het stadium en verloop van de ziekte. Men weet ook, dat het geen zin heeft om al in een heel vroeg stadium (dus als de teek net op de huid is gevonden) antibiotica voor te schrijven, omdat de kans om daadwerkelijk geïnfecteerd te zijn niet groter is dan 14%. Even afwachten dus wat er gebeurt, maar als de eerste symptomen zich aandienen, wel snel reageren.

Het vaccin

In de Verenigde Staten wordt binnenkort het eerste vaccin, dat bescherming biedt tegen de ziekte van Lyme op de markt toegelaten. Het is nog niet getest op kinderen, dus mag het alleen worden verstrekt aan mensen tussen de 15 en 70 jaar. Het moet verder worden onderzocht op de (negatieve) effecten, die het kan hebben op mensen, die de ziekte van Lyme al onder de leden hebben. Het goede nieuws, dat er een vaccin op de markt komt, is voor Europa van geen belang. Het Amerikaanse vaccin beschermt tegen de Amerikaanse bacterievariant en niet tegen die in Europa. Daardoor is het wachten op de Duitsers, die druk doende zijn om vaccins te ontwikkelen tegen de Europese bacteriestammen, die de ziekte van Lyme veroorzaken, Volgens deskundigen kan dat nog jaren duren.
José van der Sman

Image

interessante links:

Ned.vereniging voor Lymepatienten

Site over Lyme TIP
Engelstalige site over Lyme
Foto: Maas van de Ruitenbeek

Grootste landroofdier in Nederland

lengte ca. 1 meter

Kleur : donkergrijs met op zijn kop zwart-witte banen

Komt voor: Op Veluwe, Drente, Limburg

Aantal: ca. 2000 stuks


Nadere kennismaking met de das

De das komt voor in alle gematigde streken van Europa en AziUe. In ons land ging het vanaf de jaren zestig slecht met dit dier; door een veranderd biotoop, grootschalige landbouw en een enorme toename van de verkeersslachtoffers verdween de das uit grote stukken van zijn verspreidingsgebied.
Door herintroducties in Friesland en Gelderland stabiliseerden de aantallen weer en nu lijkt er een lichte toename van het aantal dassen waar te nemen. Zij komen ook weer voor in Drenthe en zelfs in de Flevopolders zijn dassen gesignaleerd. In het Gooi is nog een kleine geïsoleerde populatie, waarvan het gebied doorsneden wordt door de A27. Dassenrasters en tunnels lijken wat te helpen en misschien kunnen deze dieren zich ook daar handhaven.

Dassen zijn voor een belangrijk deel aangewezen op kleine prooidieren die in groten getale verzameld moeten worden. Dit kost veel tijd, zodat dassen niet ver van hun burcht kunnen foerageren. Deze burcht moet enkele meters boven het grondwaterpeil liggen en daar de das graag wormen, slakken en larven eet, leeft het dier graag op stuwwallen waar een overgang is van hoger droog naar lager vochtig gebied. Verder eten ze jonge konijnen en vogels, maar ook afgevallen fruit, eikels, maïs en haver. Zijn de omstandigheden goed dan kan de das op één avond wel 200 regenwormen verorberen.
In de winterperiode teert de das in op een dikke vetlaag en houdt een soort winterrust in zijn burcht, maar geen echte winterslaap.

De das is volledig beschermd door de Flora- en Faunawet, maar zijn grootste vijand blijft natuurlijk de mens.
Verstoring van de burchten komt nog steeds voor, en ook het verkeer eist een hoge tol.
Gelukkig worden steeds vaker dassentunnels aangelegd en op gevoelige plaatsen helpen dassenrasters de dieren deze tunnels te vinden.
De Vereniging Das & Boom is opgericht ter bescherming van de das en heeft, nu het gelukkig weer een beetje beter gaat, nu ook de bescherming van andere bedreigde diersoorten en hun leefmilieu hoog in het vaandel.
Voor meer informatie: kijk eens op de website: www.dasenboom.nl
Kleiner dan edelhert, groter dan ree. Hert 50-100 kg, hinde 30-50 kg
Schouderhoogte: hert 100 cm, hinde 75 cm

Kleur :roodbruin met vage witte vlekken, vele variatie echter mogelijk van wit tot zwart
Komt voor: op de Veluwe/ in duingebieden en vaak te zien in hertenparkjes

Aantal (stand voorjaar 2008): op de Veluwe ca. 550 stuks
Kennemerduinen ca. 160 stuks
de Amsterdamse Waterleidingduinen ca. 3000 stuks in 2018   (voorjaar 2008 ca. 1900 stuks)) 
Zie de Amsterdamse Waterleidingduinen
Manteling van Walcheren ca 125 stuks en Kop van Schouwen ca. 768 stuks (voorjaar 2008), Zuidhollandse Duinen ca. 30 stuks, Lauwersmeer ca. 10 en in het Friese Oranjewoud 40 stuks.
Nadere kennismaking met het damhert

· Kwam voor in West-Europa tussen de diverse ijstijden.
· Trok naar het Middellandse Zeegebied door klimaatsveranderingen, laatste ijstijd.
· Werd daar door de Phoeniciërs als offerdier gebruikt. (1150-100 v. Chr.)
· Door de Romeinen weer meegenomen naar onze streken en
· In de middeleeuwen door koningen en adel gehouden in parken en bossen voor de jacht.
· In de jaren tachtig door beleidsmakers gezien als een "exoot" die moest verdwijnen.
· Door krachtige acties van o.a. "Het Veluws Hert" mag het nu weer in vrijheid leven.
· Een mannelijk dier heet hert, een vrouwelijk, hinde.
· Leeft het grootste deel van het jaar in kuddeverband, roedels genaamd.
· Hert weegt 70 kg en soms zelfs 100 kg, hinde weegt de helft ca. 50 kg, schouderhoogte 75 cm tot 1 meter.
· Hert heeft een gewei met plaatvorming, hinde heeft geen gewei.
· Het gewei wordt in april afgeworpen en dan begint de groei van een nieuw gewei.
· Nadat het gewei volgroeid is in augustus wordt de bast er afgeschuurd en is het gevoellooos.
· Het gewei is eerder om te imponeren dan om mee te vechten.
· Een damhert kan heel oud worden, in parken tot dertig jaar.


Leefwijze damhert

Net als edelherten leven damherten in roedels, toch zijn het meer dagdieren. Hun vluchtafstand is iets korter en hun ogen zijn heel goed ontwikkeld. Hierdoor kijken zij bewust naar vreemde dingen, zij kunnen een stilstaand mens goed herkennen en staan ook bij het oversteken van wegen stil als zij een auto zien aankomen, hetgeen vaak fatale gevolgen heeft. Damhert zijn slim en nieuwsgierig. Damherten hebben een duidelijke staart en kunnen met vier poten tegelijk weghuppen.
Door zijn aanpassingsvermogen, goede weerstand tegen ziektes en de geringe schade die een damhert in de natuur veroorzaakt neemt de verspreiding door uitzetten toe. Bos met aangrenzende weide en velden zijn ideale leefgebieden voor het damhert. Veel ruimte hebben ze echter niet nodig. Ook kunnen zij zich goed aanpassen aan het gebied of aan veranderingen (damherten in een park. Zij zijn meer overdag te zien en kunnen beter ruiken en kijken dan edelherten. Ze zoelen niet.

Bronsttijd, draagtijd en geboorte

De paartijd van de damherten heet bronsttijd. De bronst begint in de tweede helft van oktober. Een volwassen hert komt ieder jaar terug naar dezelfde plek in het bos waar hij een ondiepe kuil maakt, die hij besprenkelt met urine en waar hij de hinden opwacht. Na de bevruchting verlaten de hinden deze plek weer. Het bronstgeluid van het damhert is hoger en eentoniger dan van een edelhert. Gevechten tussen rivalen zijn niet zo heftig als bij edelherten en er vallen hoogstzelden slachtoffers. De bronstroep van een damhert klinkt als een snurkend gorgelend geluid en dit geluid draagt niet zo ver.
De draagtijd duurt ongeveer 229 dagen (32-33 weken), geboorte in juni, soms worden twee kalfjes geboren die worden gezoogd tot in de winter.

Bedreigingen en beheer

Net zoals edelherten en reeën zijn damherten volledig beschermd.
Alhoewel zij iets minder snel in paniek raken, kunnen damherten ernstig verstoord worden door loslopende honden en intensieve recreatie.
Er zijn in ons land een aantal populaties die gescheiden van elkaar leven: damherten op Walcheren zullen nooit in contact komen met dieren op de Veluwe.
Ook voor deze diersoort geldt dus vaak dat zij op eilanden leven, zodat omwille van het welzijn van de overblijvenden er jaarlijks een aantal moeten worden geschoten.

Daar waar wel wordt afgeschoten gebeurt dit door goed opgeleide mensen in een zo kort mogelijke periode en aan de hand van vastgestelde plannen met een specifieke vergunning.

Het gewei

Het gewei van een damhert heet schaufel en is plat als een schoffel (Schaufler=schoffel en duidt op de platte vorm van het gewei) Het damhertkalf zet in het voorjaar na de geboorte spitsen (damspitser) op (zonder rozenstokken). De volgende geweifase, knieper genaamd, heeft rozenstokken, oogtak, en middentak en meestal een vork als geweitop. Daarop volgt een begin van de verbreding van het gewei en ontstaat de schoffel, ook wel genoemd de schaufel (Duits), die vervolgens uitgroeit tot halfschaufel en volschaufel.
Foto: Jan Paulides
In de Amsterdamse Waterleidingduinen vindt sinds 1997 geen afschot plaats en heeft de populatie zich zeer sterk uitgebreid met gevolgen voor de vegetatie en de reeën. Biologen en beheerders zijn in voortdurende discussie en er wordt gedegen onderzoek gedaan.Vanaf 2016 wordt er weer beheerd en zal in een aantal jaren de populatie van ca. 6000 stuks teruggebracht moeten worden naar ca. 600 damherten

 

Foto: Jan Paulides
Zij kunnen met heel sober voedsel toe en hebben een voorkeur voor gras, ook al is dit van slechte kwaliteit. In gemengde bossen en loofbossen leven zij het liefst, maar ook in duingebieden aarden zij uitstekend. Doordat zij erg makkelijk te houden zijn, zie je damherten nogal eens in hertenparken.

 

Foto: Jan Paulides
In de damhertenparken ziet men vaak de gespikkelde vorm.

 

Foto: Jan Paulides
Op de Veluwe komen bijna uitsluitend zwarte damherten voor, een kwestie van smaak en selectie door de mens.

 

Foto: Jan Paulides
En in de Amsterdamse Waterleiding Duinen zowel gespikkelde als donkere exemplaren

 

Foto: Jan Paulides
Damhertenkalveren.
Hieronder is goed het verschil in grootte te zien van een volwassen edelhert (L) en een volwassen damhert (R)
Foto's: Ton Heekelaar
Foto: Jan Paulides

Gewicht: bok 20-30 kg, geit 18-25 kg

Schouderhoogte: 70 cm

Kleur : zomer roestbruin en soms zwart (zeldzaam), winter grijs.

Komt voor: in geheel Nederland

Aantal: ca. 50.000 stuks


Nadere kennismaking met het ree, Nederlands derde hertensoort

Het ree is de oudste hertensoort van Europa en nader verwant aan de eland dan aan edelhert.

Het gewei groeit, anders dan bij het edelhert, in de winter en wordt in het vroege voorjaar geveegd.
Het is relatief klein en heeft zelden meer dan zes enden. Een reeëngewei weegt zelden meer dan 500 gram. Ook bij reebokken geldt dat bij het ouder worden het gewei korter en dikker wordt. De maximale leeftijd van een ree is ongeveer 12 jaar.


Anders dan vele diersoorten die tijdens de laatste ijstijd uitstierven, wist het ree zich te handhaven en werd slechts teruggedrongen tot Oost-Europa en Azië.
Vandaaruit breidde de soort zich 20.000 jaar geleden weer uit naar het de Stille Oceaan.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft het ree zich vanuit het oosten van ons land vrij snel verspreid over alle provincies. Door zijn bouw en aanpassingsmogelijkheden voelt een ree zich al gauw thuis, vooral ook in cultuurlandschappen met een afwisseling van bos en kruidenrijke vegetaties.


Leefwijze ree

Reeën zijn veel minder sociaal dan edelherten en leven het grootste deel van het jaar alleen.

Een ree is een snoeper, zijn pens is relatief klein en reeën kunnen alleen voedsel van hoogwaardige kwaliteit verteren. Dit betekent dat zij zéér selectief hun menu samenstellen met veel afwisseling en bij voorkeur jonge scheuten van loofbomen en kruiden.

Bronsttijd, draagtijd en geboorte

De bronsttijd is eind juli, begin augustus en door hun sterke territoriumgedrag worden alleen hierbinnen geiten beslagen. Reebokken burlen niet zoals herten en afgezien van een soort blaffend geluid dat soms gehoord kan worden verloopt de bronst geruisloos. Grote afstanden worden niet afgelegd, maar bokken rennen langdurig achter de geit aan in steeds kleiner wordende cirkels totdat zij eindelijk stopt en beslagen kan worden.
De draagtijd van reeën is extreem lang in relatie tot het lichaamsgewicht, namelijk 10½ maand.
De eerste maanden blijft het bevruchte eitje in rust en pas in januari gaat de foetus zich ontwikkelen.
Vanaf medio mei worden dan meestal twee kalfjes geboren, prachtig gespikkeld.


Klieren

Het reukorgaan, de windvang oftewel de neus is goed ontwikkeld en dat is van groot belang bij het vinden van dieren van het andere geslacht, het zoeken van voedsel en het waarnemen van vijanden. De geurklier, een klierzakje tussen de hoeven van de achterlopers, maakt een sterk ruikend vocht aan. Tijdens het lopen en springen wordt het vocht eruitgedrukt en verspreid via de hoeven in de prenten. Ook heeft het ree nog een geurklier bij het enkelgewricht. Hiermee wordt geur aan het struikgewas afgegeven.

Bedreigingen en beheer

Het ree is, zoals alle hertensoorten, volledig beschermd in de Flora- en Faunawet.
De mens vormt direct en indirect zijn enige bedreiging. Per jaar worden duizenden reeën door het verkeer aangereden en zij sterven vaak een afschuwelijke dood.

Foto: Jan Paulides
Een mannelijk ree heet een bok, herkenbaar aan de niertjesvormige spiegel. Hun gewicht ligt rond de 25 kilo.


Foto: Jan Paulides
Een vrouwelijk dier een geit, herkenbaar aan het schortje met een pluimje.

Hun gewicht ligt rond de 20 kilo, waarbij dieren in een gunstig biotoop zwaarder worden dan die op de arme Veluwe.

Foto: Jan Paulides
Twee reegeiten

Een reegeit (links) krijgt elk jaar een en soms twee kalveren (rechts smalgeit), die heftig verdedigd worden tegen indringers, honden, vossen, ja zelfs mensen worden soms aangevallen door het moederdier.

Foto: Bas Worm
Dit reekalf is niet verlaten!!

De kalveren worden de eerste weken regelmatig gezoogd en verblijven doodstil in de dekking. Soms worden jonge reekalveren door wandelaars gevonden en meegenomen met het idee dat het door de moeder verlaten is.

Image
de moeder is altijd in de buurt!

De kalveren worden de eerste weken regelmatig gezoogd en verblijven doodstil in de dekking. Soms worden jonge reekalveren door wandelaars gevonden en meegenomen met het idee dat het door de moeder verlaten is. Dit is bijna nooit het geval en daarom dienen reekalveren altijd met rust te worden gelaten

Foto: Jan Paulides
Reebok met volgroeit bastgewei


Foto: Jan Paulides
Een bok bededigd zijn territorium tegen indringers, soms ook tegen mensen.


Bokken hebben, zodra het gewei is geveegd in het vroege voorjaar, een eigen territorium, dat ze heftig verdedigen tegen indringers. De reebok houdt het territorium ten opzichte van andere reebokken tot na de bronst in stand, enkele geiten met kalveren worden echter wel getolereerd.

Image
Image

Kleinste hertensoort, gewicht 9-18 kg

Schouderhoogte: 42-53 cm

Kleur: bruin

Komt voor: op de Veluwe, zeer zeldzaam

Aantal: onbekend, waarschijnlijk (nog) niet meer dan enkele tot ca. 15 stuks


Nadere kennismaking met de Muntjak, nederlands kleinste hertensoort

Het Muntjak, ook wel genoemd het Blafhert, een hertensoort uit het verre Oosten.
Weinigen op de Veluwe hebben er ooit een gezien, maar dat zegt niet alles. In 1998 heeft deze kleine hertensoort zijn intrede gedaan in ons land.
In de Achterhoek, op de Veluwe en in Voornse duinen zijn muntjaks in 2002-2004 waargenomen die hoogstwaarschijnlijk zijn illegaal zijn uitgezet of zijn ontsnapt. De laatste jaren komen er echter geen meldingen meer binnen.

Image
De muntjak is een kleine hertensoort met een schouderhoogte van 42-53 cm en een gewicht van 9-18 kilo. In de bovenkaak zijn de hoektanden uitgegroeid tot slagtanden, die bij de bok een paar centimeter lang kunnen worden en dan buiten de lippen uitsteken. Het geweitje van de bok heeft slechts één vertakking vlak boven de vrij hoge en behaarde rozenstokken. De kleur van de vacht is kastanjebruin met een kleine witte spiegel, die door een staart van 9-17 cm wordt bedekt. Typisch voor de muntjak is de hoge ronde rug. Van oorsprong komt deze primitieve hertensoort voor in Zuid- en Zuidoost Azië, waar ze in heuvelterrein en bergland leven. Er zijn diverse ondersoorten, maar de muntjaks die in Europa aanwezig zijn komen oorspronkelijk uit China en zijn dus gewend aan een vergelijkbaar klimaat.
In Engeland werden ze in 1901 werden ingevoerd door een Lord die als hobby vele hertensoorten in een groot park (Woburn) hield. Daar zijn enkele dieren ontsnapt en nu leven ze in een steeds groter wordend gebied van gemengdbos, waar zij zich uitstekend kunnen verbergen. Inmiddels is de stand in Engeland uitgegroeid tot ca. 200.000 stuks, en met lokale dichtheden van 100 muntjaks per 100 ha.
De muntjaks zijn 's nachts en overdag actief, maar door hun leefwijze worden ze niet snel waargenomen.
Ze leven solitair of in kleine familiegroepjes en na een draagtijd van 30 weken, heel lang dus voor zo'n klein dier, wordt een kalfje geboren, waarna de geit weer direct bronstig wordt. De soort kan zich dan ook behoorlijk snel uitbreiden.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit grassen en kruiden, jonge scheuten, bladeren en knoppen van struiken en bramen. Het heeft dus een overlap met het voedsel van het ree.
Muntjakbokken kunnen een lang aanhoudend blafgeluid uitbrengen, daarom worden ze ook wel "blafherten" genoemd.

Nu deze hertensoort zich in Nederland lijkt te vestigen betekent dit dat onze inheemse fauna en met name het ree hier een voedselconcurrent bij krijgt.
In het algemeen is het ongewenst dat uitheemse diersoorten op onnatuurlijke wijze binnendringen in een nieuw leefgebied. De problemen met de muskusrat en de beverrat zijn bekend en de vraag is wat een Zuid-Aziatisch hertje toevoegt aan onze inheemse fauna.
In Engeland breiden zij zich nog steeds verder uit en er zijn al signalen dat hoge dichtheden muntjaks in staat zijn reeën te verdringen uit hun leefgebied.

Muntjaks worden niet beschermd in de Flora- en Faunawet.
Door de provincies kunnen aanwijzingen worden gegeven deze dieren af te schieten.
Om een beter beeld te krijgen van de verspreiding van deze hertjes, is het van belang dat waarnemingen worden doorgegeven aan het secretariaat van de Vereniging het Reewild.
Dus ziet U een muntjak, meldt het aan of E-mail het naar: info@spekfauna-advies.nl
Foto: Jan Paulides

Gewicht: keiler ca. 100 kg, zeug ca. 70 kg

Kleur : gestreept, bruin, zwart

Komt voor: op Veluwe, Limburg (Meinweg)

Aantal: doelstand ca. 800 stuks
(voorjaarsstand 2003 ca. 5000 stuks, 2006 ca. 6000 stuks, 2007 ca. 6.500 stuks)


Nadere kennismaking met het wilde zwijn

Het wilde zwijn was al een tijdgenoot van de mammoet en de holenbeer en loopt dus al sinds tienduizenden jaren in alle gematigde klimaatzones van Europa en Eurazië rond.
Er zijn op de wereld vele soorten en ondersoorten wilde zwijnen, maar toch hebben ze allemaal dezelfde uitgesproken kenmerken zoals de lange, conisch toelopende kop met schijfvormige snuit, de kleine, diepliggende ogen, de zijdelings samengedrukte vorm en de korte stevige poten.

In ons land werd het wilde zwijn, ook wel zwartwild genoemd, met de toenemende ontbossing en de intensiever wordende landbouw vanaf de 17e eeuw uit de westelijke provincies verdrongen naar de armere gronden totdat het rond 1900 praktisch geheel was uitgeroeid.
Er waren nog enkele exemplaren op de Veluwe en soms werd een verdwaald zwijn in de grensgebieden waargenomen.

Toen Prins Hendrik grote stukken van het Kroondomein liet inrasteren werden in het begin van de vorige eeuw naast edelherten ook wilde zwijnen uit zijn geboorteland en Oost-Europa uitgezet ten behoeve van de jacht. Ook op de Hoge Veluwe en de huidige Imbosch was dat het geval.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn door slecht onderhouden rasters zwijnen ontsnapt die zich verspreiden over de Veluwe en deze dieren zijn de voorouders van de huidige populatie.

Het wilde zwijn werd lange tijd gezien als een schadelijke diersoort voor de landbouw en werd daarom het gehele jaar bejaagd. De stand bleef daardoor tot de bescherming in 1972 op een laag niveau.
Nu op de Veluwe de meeste landbouwgronden zijn uitgerasterd komen wilde zwijnen in variërende dichtheden voor op de hele Veluwe. Een kleine populatie is ook te vinden in het Midden-Limburgse Meinweggebied. Deze dieren wisselen uit met soortgenoten uit Duitsland.

Wilde zwijnen variëren enorm in gewicht, al naar gelang het voedselaanbod. Er zijn volwassen varkens van 40 kg, maar in Oost-Europa zijn gewichten bekend van ruim 350 kg voor volwassen keilers. In ons land zal het gewicht niet de 120 kg passeren.
De slagtanden van de keilers, houwers genoemd, kunnen tot 25 cm lang worden en vormen geduchte wapens. Wilde varkens worden zelden ouder dan 10 jaar.
De frislingen (biggen) worden normaal gesproken in het vroege voorjaar geboren, 1 tot 9 per worp, dit al naar gelang de leeftijd en de conditie van de zeug.

Leefwijze wild zwijn

Behalve de oudere beren, keilers genoemd, zijn varkens erg sociaal en leven in familieverbanden.
De volwassen zeugen zijn dominant. De familiegroep, de rotte, bestaat verder uit hun biggen en vrouwelijke biggen van de vorige worp, overlopers genaamd. De mannelijke overlopers worden uit de rotte gejaagd.
Mits er voldoende voedsel aanbod is, zijn de verschillende rottes vrij honkvast en vreemde varkens worden niet in hun leefgebied geduld. Bij een verminderd voedselaanbod wordt het leefgebied van de varkens groter.

Foto: Jan Paulides
Zeugen , vrouwelijke overlopers en biggen vormen een hechte groep


Varkens zijn alleseters, omnivoren, maar hun voedsel is gemiddeld voor 95% plantaardig: naast wortels van loofbomen en varens, grassen, vruchten en mast (eikels en beukennootjes).
Zij kunnen plaatselijk enorme schade aanrichten in percelen maïs en aardappelen. Ook worden soms sportvelden en hele tuinen omgewoeld.
Dierlijke eiwitten zijn voor varkens onontbeerlijk en zij kunnen uren wroeten voor insectenlarven en wormen. Ook kadavers van wild, eieren van grondbroeders en zelfs reptielen worden niet versmaad.

Bronsttijd, draagtijd en geboorte

Het gewicht van de zeug bepaalt het tijdstip van ovulatie, jonge zeugen worden onder goede voedselomstandigheden vaak al op 1-jarige leeftijd beslagen. Normaal vindt dit plaats in de late herfst van november tot en met januari. Onderling kunnen keilers heftig vechten en ze worden in de bronstperiode beschermd tegen de scherpe slagtanden door een soort pantser van vet en bindweefsel dat op de schouderbladen zit.

Bedreigingen / beheer

Het wilde varken is volledig beschermd in de Flora- en Faunawet.
De soort wordt niet bedreigd en aantallen kunnen wel aanzienlijk fluctueren, al naar gelang het voedselaanbod.
Per jaar vallen er bij wilde varkens tussen de 100 en 200 verkeersslachtoffers.
Varkens kunnen veel schade aanrichten in landbouwgebieden.
Door de provinciale overheden zijn voorjaarsstanden vastgesteld, op de Veluwe ongeveer 800 stuks, en hierdoor wordt jaarlijks, na de tellingen en berekeningen, afschot verricht, uitgevoerd door mensen met een gedegen kennis van de soort.

Foto: Jan Paulides Na een draagtijd van 3 maanden, 3 weken en 3 dagen (114 tot 118 dagen) worden tot maximaal 9-10 biggen geboren, maar de zeug heeft maar 8 tepels, zodat er uiteindelijk zelden meer dan 8 biggen bij een zeug worden gezien. Vaak sterven een aantal biggen door kou en vocht.


Image De eerste drie maanden zijn de biggen gestreept, ze worden door de bagge goed verdedigd tegen allerlei gevaar.

Foto: Jan Paulides
De strepen geven een uitstekende camouflage.
Foto: Jan Paulides

Gewicht: ca.7 kg

lengte ca. 1 meter

Kleur : bruin

Komt voor: Veluwe, duinen

Aantal: onbekend


Nadere kennismaking met de vos

De vos, na de das het grootste roofdier van ons land, heeft een groot verspreidingsgebied.
Hij komt voor op gehele noordelijk halfrond zowel in Europa en Azië als ook in Amerika van de poolcirkel tot in Afrika en Mexico.
In ons land kan hij vrijwel overal worden waargenomen en gehoord worden ( "geluid vos") waar enige dekking en voldoende voedsel is te vinden. In de jaren zeventig is hij waarschijnlijk door mensen losgelaten in de duingebieden en hij heeft zich daar sterk kunnen uitbreiden. Ook kwamen vossen over de bevroren randmeren in die jaren vanaf de Veluwe in de Flevopolders die nu ook zijn gekoloniseerd.

Een volwassen vos weegt ongeveer 7 kilo en heeft een lengte van zo'n 70 centimeter, zijn volle staart kan bijna 50 centimeter lang worden. De zintuigen zijn bijzonder goed ontwikkeld, een scherpe neus, uitstekend gehoor en de ogen zullen de kleinste bewegingen opmerken. Een vos met een zwarte staartpunt is een brandvos en met een witte staartpunt een roodvos.

Image
Vossen zijn solitaire jagers en hebben een eigen territorium. "territoriumroep van een vos". Ze zijn sluw en brutaal. Deze hinde is de vos liever kwijt dan rijk. Helaas voor ons, maar ook voor de vos blijft het kalf buiten beeld.
Image
Vossen beschermen de jongen heel goed en beide ouders jagen op prooi voor de jongen, soms ook overdag. De prooi wordt steeds naar de jongen in het hol gebracht. Al na enkele weken komen de jonge vossen steeds vaker buiten spelen, waar ze dan snel leren dat prooi lekker is en dat er leuk mee gespeeld kan worden. Spelende vossenwelpen.

Hoewel de vos tot de carnivoren, vleeseters, behoort, beperkt zijn menu zich niet tot dierlijk voedsel alleen. In zijn jaaggedrag is hij een opportunist die op een scharrelende draf zijn gebied doorkruist, waarbij hij soms plotseling stilstaat om na enkele seconden hoog opspringend, een muis te vangen.
Muizen, indien aanwezig, vormen het hoofdvoedsel van de vos, maar hij zal geen kans voorbij laten gaan dit menu aan te vullen met jonge vogels, konijnen, aas, vruchten en insecten. Daar waar de vos in bebouwd gebied voorkomt (zelfs in het Vondelpark in Amsterdam worden regelmatig vossen gezien!), zal de vos zich te goed doen aan etensresten en allerlei ander afval dat mensen hebben achtergelaten. De vos heeft zich ontwikkeld tot een echte cultuurvolger.

Sinds april van dit jaar geniet de vos een volledige bescherming in de Flora- en Faunawet.
Dat dit in sommige kringen omstreden is, blijkt wel uit de regelmatig terugkomende discussies over het al dan niet bejagen van de vos.
Provincies kunnen ontheffing verlenen om vossen te schieten bij aanzienlijke economische schade en /of in het kader van de volksgezondheid.
Vossen kunnen drager zijn van het hondsdolheidsvirus en ook besmet zijn met een gevaarlijke darmparasiet, maar gelukkig zijn in ons land deze problemen niet groot.
Of vossen direct moeten worden afgeschoten indien zij de weidevogels bedreigen, zal altijd wel een discussiepunt blijven tussen de soortenbeschermers en de ecosysteembeschermers.
Voorlopig is de wet dit dier gunstig gezind en wordt de kans dat een wandelaar dit mooie dier tegenkomt alleen maar groter.
Foto: Jan Paulides

Grootste grote grazer van Nederland

Kleur : lange (rood)bruine vacht, robuust uiterlijk

Komt voor: Planken Wambuis, Cyriasische Veld Gelderland, Duin en Kruidberg Noord-Holland, Dintelse Gorzen Zuid-Holland, Geuldal, Mokerheide Limburg, Harderbos Overijssel, Holtingerveld Drenthe, Imbos.

Aantal: ca 800 stuks
Nadere kennismaking met de Schotse Hooglander
De Schotse Hooglander is een runderras dat, hoe kan het ook anders, oorspronkelijk uit het westen van Schotland komt. In dit natte en ruige klimaat werden deze runderen gehouden door de "Crofters", kleine keuterboertjes die naast een paar schapen vaak enkele runderen lieten grazen op marginale gronden en hei.

Het ras is zéér oud en beschikt over een aantal eigenschappen die bij andere runderrassen al lang verloren zijn gegaan. Lange horens, een lange harige vacht, vrij klein van stuk en het vlees is dooraderd met vet, iets wat door de gemiddelde consument niet meer op prijs wordt gesteld. De melkgift is gering en hierop is ook nooit doorgefokt. Kalveren worden buiten geboren, zonder enige menselijke hulp en blijven ruim een jaar bij de moeder. De dieren zijn vrijwel nooit agressief. Toch dient men een zekere voorzichtigheid in acht te nemen en ze beslist niet te gaan aaien. Ze leven als ze de mogelijkheid hebben nog in echte kuddeverbanden.

In Nederland kwam, na de grote stormen van de jaren zeventig, een ander bosbouwbeleid. Grote ééntonige productiebossen werden, zeker door grote natuurbeschermingsorganisaties, langzamerhand omgevormd naar meer natuurlijk bos met verschillende vegetatiestructuren. Door begrazing van runderen en soms ook paarden in lage dichtheden ontstaan open plekken. Door bodemverwonding en bemesting kan er plaatselijk een aantrekkelijker vegetatiecomplex ontstaan, met meer variatie en een grotere biodiversiteit.

Foto: Jan Paulides
Foto: Jan Paulides

De op de Veluwe bekende bioloog Harm van der Veen was een van de eersten die met bosbegrazing experimenteerde en in 1982 werden in de Imbosch Schotse Hooglanders ingezet voor een bosbegrazingsproef. Er werd veel wetenschappelijk onderzoek naar deze dieren gedaan, o.a. door Sip van Wieren die hierop promoveerde aan de Universiteit Wageningen.

In de loop der jaren werden in steeds meer natuurterreinen runderen, paarden, en in de Oostvaardersplassen zelfs edelherten, ingezet ten behoeve van jaarrondbegrazing. Het Geldersch Landschap heeft in verband met de veiligheid van de bezoekers in 2006 echter besloten niet langer meer de Hooglanders in te zetten, nadat een vrouw op de horens werden genomen.


Foto: Jan Paulides Dit betekent dat de dieren het hele jaar in het terrein blijven en zo min mogelijk worden bijgevoerd. Alleen in de Imbosch worden de Hooglanders beschouwd als niet gehouden dieren en zij zijn daar dan ook vrijgesteld van het dragen van oormerken.

De dieren worden op afstand gevolgd door de beheerder en hebben een relatief vrij leven. Onlangs werd duidelijk dat er toch dient te worden ingegrepen in de aantallen Hooglanders in de Imbosch en in 2002 heeft de minister éénmalig toestemming gegeven dieren te verplaatsen naar andere natuurterreinen.

In Nederland wordt op bijna 30.000 hectare natuurgebied een vorm van begrazing toegepast, naast Hooglanders ook met Heckrunderen, Konikpaarden, Galloways en ook vaak met ingeschaard jongvee als het seizoensbegrazing betreft.

Bij lage dichtheden is begrazing een uitstekend middel om meer variatie in het terrein te krijgen. Er is dan ook bijna geen concurrentie met de Edelherten. Bij hogere dichtheden nemen de problemen snel toe en edelherten kunnen worden verstoord, zeker als er met veel gekraak een kudde koeien door de dekking breekt. Als u Grote Grazers tijdens uw wandeling tegenkomt, blijf op geruime afstand en ga nooit tussen een koe en haar kalf staan. Ook niet voeren, de dieren zullen normaal gesproken rustig hun weg vervolgen.
Foto: Jan Paulides

Soort: Veluwse Zwartkop.

Gewicht: volwassen schapen bereiken een gemiddeld gewicht van 40 kilo.

Kleur : beige met zwarte kop



Nadere kennismaking met het heideschaap en enkele typerende eigenschappen van de Elspeter schaapskudde van Christiene Mouw - Dubbeldam.

Een heideschaap houdt er een geheel andere leefwijze op na dan het weideschaap.

Wol:
De wol van het Veluws Zwartkopschaap is beige van kleur. De kwaliteit is matig, doordat de schapen vaak onder takken staan te schuren en de vachten onder het opstuivende zand van bos- en heidepaden en tevens vol dennennaalden zitten. Eenmaal per jaar, op de eerste zaterdag van juli, worden de schapen bij de schaapskooi geschoren. De vachten, die gemiddeld zo'n 14 kilo wegen, worden in de fabriek tot tapijten verwerkt.

Voedsel:
Heideschapen doen hun naam eer aan. Zij moeten dagelijks vier tot vijf uur hei eten, dat als ruwvoer dient, om zich goed te voelen. Zou je deze dieren alleen de hele dag in een vette weide hebben lopen, dan zijn ze binnen de kortste tijd 'van slag' en worden ze te dun op de mest. Een combinatie van beide is dan ook het beste.

In de winter worden ze bijgevoederd met kuilvoer. Een tweede factor is beweging. Deze schapen moeten, om hun gevoel van welzijn, tevens enkele uren daags met hun pootjes door de heide kunnen struinen, zoniet, dan doe je ze tekort. Een schaap is een herkauwer.

Bronst, draagtijd en lammeren:
De natuurlijke bronst van de schapen valt in de zomermaanden juli en augustus. We hebben dan onze eigen rammen bij de ooien lopen. Zo wordt het ras in standgehouden. De draagtijd van het schaap is vijf maanden min vijf dagen.
Foto: Jan Paulides Iedere morgen, 365 dagen per jaar, zul je dan ook de Elspeter kudde op de heidevelden aan kunnen treffen.
Foto: Christine Mouw

In de schaapskooi is het behaaglijk warm. Het schaap zoogt het lam

De lammeren worden in december en januari geboren in de warme schaapskooi, of ook wel tijdens het hoeden op de eenzame vlakte waar de wind giert en de regen naar beneden klettert. In de lammertijd heb ik daarom ook altijd een jute zak bij me, waar ik de boorling in kan wikkelen, zodat het warm blijft. Ik draag het dan op mijn arm mee naar huis.

Aantal en leeftijd:
Hoewel de kooi berekend is op ongeveer 150 schapen, zitten we op een gemiddeld aantal van 170 schapen. Meer passen er écht niet aan de vier ruiven! Er gaan ieder jaar zo'n 30 oude schapen weg, terwijl we ook zo'n 30 lammeren per jaar aanhouden. Zo houdt de kudde zich zelf in stand en worden onze schapen gemiddeld niet ouder dan acht jaar.

Mee naar de heide:
Na drie maanden, zo om en bij Pasen dus, gaan de lammeren mee de heide op. Dan is het eerste voorjaarsgras ontkiemd en ziet u om u heen de weidelammeren geboren worden.
Nu breekt weldra de tijd aan, dat er voor onze kudde schapen genoeg voedsel in de natuur te vinden is en vanaf dat moment zult u ze niet meer in de kooi, maar alleen nog buiten aan treffen, waar ze op de heide, in een afgerasterd weiland, overnachten. Pas als er weer bijgevoerd moet worden, wacht hun weer de beschutting van de schaapskooi.

Foto: Jan Paulides Rond het middaguur gaat de kudde van de hei naar het weiland.
Foto: Maas van de Ruitenbeek
ram en ooi


Gewicht: ram 35-50 kg, ooi 25-40 kg

Schouderhoogte: 80 cm

Kleur : ram kastanje bruin, in de zomer lichter, op de flanken een witte zadelvlek. Ooi lichter en grijzer van kleur

Komt voor: ca. 25 stuks op de heide nabij Vierhouten, 150 stuks in het Park De Hoge Veluwe, ca. 50 Wekeromse Zand en ca. 10 stuks in de Amsterdamse Waterleiding Duinen


Nadere kennismaking met de moeflon

De moeflon is een wilde schapensoort die na de laatste ijstijden verdrongen was naar eilanden in de Middellandse Zee, Corsica, Sardiniu en Cyprus.
Vanaf het midden van de 18e eeuw werden vandaar moeflons uitgezet in Midden-Europa ten behoeve van de jacht. De in ons land levende moeflons zijn in de jaren twintig van de vorige eeuw uitgezet in het Nationaal Park De Hoge Veluwe.
Tot in de jaren tachtig leefden er ook nog moeflons binnen de rasters van het Kroondomein, maar deze werden afgeschoten omdat zij te veel negatieve effecten hadden op de bosontwikkeling.
Naast de populatie op De Hoge Veluwe, leven nu nog moeflons op het Wekeromse Zand, in het Vierhouterbos en in het Deelerwoud.
De status van de moeflon is afwijkend. Het behoort niet tot de inheemse diersoort en geldt als exoot. Dit betekent in principe dat het dier afgeschoten mag / dient worden. Te terreiniegenaar heeft echter het laatste woord en kan beplaen, dat er een populatie van een bepaalde grootte mag blijven bestaan.

De dieren hebben een voorkeur voor open landschap en stellen weinig eisen aan hun biotoop. Op de Veluwe eten zij het gehele jaar door veel hei en diverse grassen, zoals bochtige smele. Verder bestaat het menu uit knoppen, bladeren, stengels van bosbes en mast van eik en beuk.

Bronsttijd, draagtijd en geboorte

In november zonderen de oude rammen zich af en drijven bronstige ooien uit hun groep om ze te beslaan. Soms komt het tot gevechten waarbij rammen van enige afstand op elkaar inrennen, op het laatste moment omhoog springen en voluit met de koppen tegen elkaar slaan. Dit is soms goed hoorbaar. Dodelijke slachtoffers van deze klappen vallen er niet.
De draagtijd is ongeveer 22 weken, de lammeren worden dus in het zéér prille voorjaar geboren.
Het schijnt ze niet te deren en na 20 minuten kan het pasgeboren lam de moeder volgen. Door de voedzame melk is het geboortegewicht van 2800 gram na een maand al verdubbeld.

Foto: Jan Paulides
Drie moeflon rammen

Hun mooie kastanjebruine vacht is in de zomer wat lichter van kleur en rammen ontwikkelen vanaf hun tweede jaar een zogenaamde witte zadelvlek, vooral in de winter goed te zien.
Foto: Jan Paulides
Twee ooien met twee lammeren

De vorm en lengte van de hoorn zijn sterk individueel bepaald.
Moeflonrammen worden tot 50 kg zwaar, ooien 25 tot 40 kg. Rammen vormen vaak eigen groepen. Moeflons zijn dagactief en echte zichtdieren. Hoewel ook de reukzin en het gehoor goed ontwikkeld is, zijn de ogen groot en moeflons kunnen de geringste bewegingen op grote afstand waarnemen.
Foto: Jan Paulides
Ooi met twee lammeren

Moeflons hebben geen gewei maar altijd doorgroeiende horens. Die van de rammen kunnen wel 85 cm lang worden. Zij wijken eerst uiteen, buigen dan neerwaarts weer wat naar binnen en wijken aan de punten weer naar buiten uit. Ooien hebben soms kleine horens, maar vaak ook niet.
Image

Gewicht: ca.1-2 kg
lengte: 40 - 50 cm
Wijfjes zijn over het algemeen kleiner dan mannetjes; ze hebben het formaat van een huiskat, maar zijn veel soepeler.

Kleur : een lange (rood)bruine vacht, robuust uiterlijk

Komt voor: op de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, Twente, de Fries-Drentse bossen

Image

Boommarters leven bij voorkeur in uitgestrekte, oude boscomplexen. Parkachtige landschappen met veel oude lanen zijn eveneens in trek. Ze zoeken echter ook wel voedsel in hakhout, akkers en weilanden. Het voedsel van de boommarter bestaat voornamelijk uit kleine gewervelde dieren: muizen, eekhoorns, konijnen en allerlei vogels. Zij zijn in staat een eekhoorn te verrassen en zelfs te achtervolgen in de boomtoppen.


Boommarters zijn echte nachtdieren, leven het grootste deel van het jaar solitair en jagen voornamelijk in de boomkruinen. Ze kunnen tot 3,5 meter springen en hebben geen last van hoogtevrees. Hun nest zit vaak in een holle boomstam, ook wordt wel een verlaten buizerdhorst als nest gebruikt. In het voorjaar worden twee tot vier jongen geboren die bijna een jaar bij de moeder blijven en een heel leerproces doormaken.

Als boombewonend roofdier neemt de boommarter een bijzondere plaats in binnen de inheemse fauna. Hij is dan ook, zoals alle marterachtigen, volledig beschermd door de Flora- en Faunawet. De voornaamste bedreiging vormt de mens. Marters zijn gevoelig voor verstoring en toenemend recreatielawaai verjaagt de marter naar de rustigste plekken van het bos. Ook de aantallen van het belangrijkste prooidier van de boommarter, de eekhoorn, zijn de laatste dertig jaar drastisch geslonken, dit door een virusziekte onder de eekhoorns.
De kans dat je een boommarter overdag ziet is klein, maar soms kun je midden in de zomer een familie spelende marters waarnemen.
Image



Kleur :
zwart, spinachtig voorkomen

Komt voor:
bij het wild op de Veluwe en in de Oostvaardersplassen

Aantal:
heel veel


Nadere kennismaking met de hertenluisvlieg

Herten kunnen door diverse parasieten geplaagd worden. Enkele voorbeelden zijn teken, mijten, luisvliegen, vlooien en haarluis. Zij kunnen o.a. conditievermindering en irritaties veroorzaken bij hun gastheer. Daarnaast kunnen sommige parasieten, zoals de teek, ziekten overbrengen. De luisvlieg die met name op herten en reeën parasiteert is de hertenluisvlieg (Lipoptena cervi), maar velen spreken kortweg over hertenluis. Omdat deze luisvlieg veelvuldig op herten en reeën aangetroffen wordt, volgt hier een korte kennismaking met deze kleine parasiet.
Luisvliegen zijn kleine bloedzuigende insecten die zowel op zoogdieren als op vogels voorkomen. In Nederland spreken we vaak over hertenluis in plaats van hertenluisvlieg. Dit is op zich niet zo verwonderlijk, omdat de hertenluisvlieg maar gedurende een korte periode vleugeltjes heeft en buiten die "vleugelperiode" meer weg heeft van een luis dan van een luisvlieg.

Leefgebied

De hertenluisvlieg treft men vooral aan op open plekken in de bossen, langs bosranden, bospaden en wildwissels. Zij komt algemeen voor bij hertachtigen in heel Europa. Deze luisvlieg wordt niet alleen bij herten en reeën waargenomen, maar kan ook bij paarden, wilde zwijnen, dassen en honden aangetroffen worden. Zelfs de mens kan, wanneer men in het najaar in het bos wandelt, deze parasiet oplopen. De mens kan ook gestoken worden, maar dit behoort tot de uitzonderingen. Nadat men gestoken is, ontstaat een jeukend bultje dat enkele dagen blijft.

Uiterlijk en voorkomen

Een volwassen hertenluisvlieg is zo'n 3-5 mm lang en heeft naast twee grote ogen, nog drie kleine zogenaamde puntogen. Aan de pootjes zitten klauwtjes waarmee het zich kan vastklampen aan de haren van de gastheer. Ze kunnen zeer snel lopen, zowel voorwaarts, zijwaarts als achterwaarts. De hertenluisvliegen nestelen zich bij de herten en reeën voornamelijk op de buik en aan de binnenkant van de achterlopers. Om insecten en andere ectoparasieten tegen te gaan nemen herten regelmatig een modderbad. Daarnaast verzorgen ze hun huid door likken, bijten en krabben met de achterpoten. De mannelijke dieren krabben ook met het gewei. Hertenluisvliegen komen bij de meeste herten en reeën voor. Meestal veroorzaken ze geen problemen en ondervinden de herten weinig last van deze kleine parasiet. Alleen wanneer ze echt vol zitten met hertenluisvliegen kan dat voor behoorlijke jeuk zorgen. Hierdoor gaan ze veel krabben en schuren, hetgeen onrust in een roedel teweeg kan brengen. Ook kunnen door het vele krabben kleine wondjes ontstaan, waardoor andere infecties binnen kunnen dringen. Voor zover bekend, spelen hertenluisvliegen geen rol bij de overbrenging van ziekten.

Levensontwikkeling

Luisvliegen hebben een interessante levensontwikkeling. De vrouwtjes zijn "levendbarend". De eitjes en de eerste twee larvenstadia ontwikkelen zich in de eileider van het vrouwtje. Het vrouwtje legt pas in het derde larvenstadium de reeds verpoppingsrijpe larven. De "larven" worden op de huid van herten, op de bodem of in spleten van bomen en boomschorsen afgezet. Het is overigens nog onduidelijk of de larven daadwerkelijk op de bodem worden afgezet of dat ze van de herten en uit de bomen gevallen zijn.
Uit de poppen komen, meestal in de maanden september/oktober, de volwassen gevleugelde dieren tevoorschijn die op zoek gaan naar een geschikte gastheer. Vooral in deze maanden kan het dus voorkomen dat rondvliegende hertenluisvliegen ook in de haren (en baarden) van wandelaars terecht komen. Met hun klauwtjes kunnen ze verstrikt raken, waardoor ze niet zo gemakkelijk te verwijderen zijn. Daarbij komt nog dat ze klein en plat zijn, waardoor je ze niet gemakkelijk kunt pakken.
De hertenluisvlieg heeft slechts gedurende korte tijd vleugeltjes, want zodra ze een geschikte gastheer hebben gevonden vallen de vleugeltjes af. Alleen aan de overgebleven vleugelstompjes is nog te zien dat ze ooit vleugeltjes hadden.
Niet zozeer de aanwezigheid van de parasieten, maar wel de veelvuldigheid van de parasieten en de mate van parasitering dient in aanmerking genomen te worden als maat voor de toestand van de populatie herten.

Image


Afmeting:
1 tot 3 mm zeer kleine mugachtige

Kleur :
helder, doorschijnend

Komt voor:
in vochtige gebieden


Nadere kennismaking met de Knut

De knutten, knutjes of kneiten behoren tot de Ceratopogonidae. Zij zijn wereldwijd verspreid; er komen er 700 soorten in Europa voor, waarvan weer ongeveer 100 in Nederland. Bij knutten steken de wijfjes om bloed te krijgen voor de rijping van de eieren. Vooral de soorten die tot het geslacht Culicoides behoren, kunnen lastig zijn voor warmbloedige individuen. Berucht is Culicoides impunctatus, die in Schotland het buitenleven soms vrijwel onmogelijk maakt. Een andere soort, Culicoides riethi, veroorzaakte in de zomer van 1958 in de omgeving van Lelystad (het werkeiland) ernstige overlast.

Levenscyclus knutten

Over de verspreiding en levenswijze van knutten in Nederland is niet zoveel bekend. Wel komen de larven in allerlei terrestrische en aquatische biotopen voor. De paring vindt zowel in zwermen als daarbuiten plaats. Na de bevruchting en een bloedmaaltijd worden de eitjes afgezet in kleine en grote wateren, stromend of stilstaand, in holtes in bomen, in potten waarin water staat of in modder. De vrouwtjes laten de eitjes in het water vallen of zetten ze af op planten of drijvende algen. Na 3 tot 11 dagen komen de larven uit het ei en die leven vervolgens 7 maanden als larve en overwinteren ook als zodanig. Als pop hangen ze 2 tot 5 dagen aan het wateroppervlak en hebben net als de steekmuggen dan ademhaling. Na het uitvliegen begint de cyclus weer van voren af aan.

De rol van de knutten in het ecosysteem

Hoewel er weinig bekend is over het functioneren van knutten in het ecosysteem kan er vanuit worden gegaan, dat de aquatische soorten in het larve- en popstadium dienen als voedsel voor vissen en amfibieën. Zelf voeden zij zich voornamelijk met schimmels, algen en larven van de dansmug en andere muggen. Ook kannibalisme komt voor. Volwassen exemplaren worden gegeten door vogels en spinnen. Vermoedelijk komt de functie in de voedselketen in grote lijnen overeen met die van de steekmuggen. Het ontbreken van natuurlijke vijanden zal ook bij de knut een toename van het aantal exemplaren laten zien.

Plaagvorming en wat is eraan te doen

Knutten komen voor in zoete en zoute moerassen, hoog- en laagveen, modder, uitwerpselen en paddestoelen. Hoewel ze erg hinderlijk kunnen zijn, wordt er in Nederland nauwelijks melding van gemaakt van overlast. Er zijn wel veel soorten, maar slechts de vrouwtjes van soorten uit het geslacht Culicoides steken mensen. De beten zijn gevoelig en kunnen enorm jeuken. Deze soort veroorzaakt plagen van betekenis in Schotland. Soms kan de overlast zo groot zijn, dat op die locaties buiten werken niet meer mogelijk is. Vroeger werden DDT, lindaan, dielrin, chordane, malathion in Schotland ter bestrijding gebruikt. Deze middelen zijn inmiddels al lang verboden in verband met hun schadelijke eigenschappen. Een goede effectieve bestrijding, zonder aantasting van het milieu, is op dit moment niet bekend. Bij aanleg van nieuwe natte natuur is het mogelijk dat habitats ontstaan, die gunstig zijn voor de ontwikkeling van knutten en zou plaagvorming op kunnen treden.


Blauwtong

De knut wordt gezien als een belangrijke verspreider van blauwtong, een virus dat dodelijk kan zijn voor herkauwers als schapen en runderen. Vooralsnog is het nog niet geconstateerd bij herten.

Blauwtong is een virus uit Zuid-Europa en Afrika, dat in 2006 voor het eerst grootschalig opdook in Nederland, België en Duitsland. Een ziek dier heeft hoge koorts en ontstoken lippen, oren en oogleden. Acht dagen na de infectie kan het dier sterven. Maar de meeste dieren die het virus hebben, worden niet eens ziek. Wel leek de ziekte vorig jaar agressiever te worden.

Van de ziekte zijn 24 typen bekend. Het virus wordt verspreid door de knut. In totaal waren er vorig jaar in Europa 2295 uitbraken, waarvan 456 in Nederland. Vaccinatie tegen de ziekte is moeilijk. Mensen zijn niet bevattelijk voor de ziekte.

Bij de Europese Commissie in Brussel waren tot juli 2007 127 gevallen van blauwtong gemeld. De meeste uitbraken (79) deden zich voor in Duitsland, gevolgd door Frankrijk (24).

Blauwtong is ongevaarlijk voor mensen.
Foto: Jan Paulides



De Konik is een pony uit Polen 400kg

Schouderhoogte: 130-140 cm

Kleur : muisgrijs of vaal met blauwige gloed, aalstreep en zebrastrepen op de benen

Komt voor in: Oostvaardersplassen ca. 980, Lauwersmeer 132, Groninger Landschap 75, Loowaard 25, Meinerswijk 25, Millingerwaard 23, Blauwe Kamer 25, De Rug 25, Beuningse Uiterwaarden 20, Klompenwaard, 17, Geuldal 12


Nadere kennismaking met de konik

Eigenlijk konik polski, Pools paardje. De Konik kwam in het verre verleden voor in Polen. Hoewel de Konik ooit is veredeld met Oosters bloed, heeft de pony nog steeds het oersterke gestel van zijn voorouders. De konik is in hoge mate verwant aan het uitgestorven Europese wilde paard, de tarpan. Typische tarpan-kenmerken van de konik zijn onder meer de muisgrijze kleur van de vacht, de zwarte aalstreep, staart en manen en de zebra-achtige tekening op de donkere poten. De Konik heeft een brede rug, een korte, sterke hals, korte oren, relatief steile schouders en goed gespierde dijen. Het paard weegt ca. 400 kg.

Door hun graasgedrag bepalen zij mee de variatie in het landschap. Konikpaarden zijn graseters maar herkauwen niet. Zij zoeken de meest voedselrijke delen op en geven de voorkeur aan korte, jonge grassprieten waarin het eiwitgehalte vrij hoog is. Af en toe worden ook wortels uitgegraven. Koniks zijn sobere paarden die zich geweldig redden in de natuur, ze worden dan ook vaak gebruikt voor begrazingsprojecten.

Foto: Jan Paulides Ook waterplanten staan op hun menu. Vaak eten ze wat runderen half opgevreten hebben. Het resultaat is dan ook meestal een zeer kortgeschoren terrein. In de winter verorberen ze ook andere planten en komen ze aan bomen en droge rietstengels.
Foto: Jan Paulides Een merrie is elf maanden drachtig geweest en heeft één veulen geworpen. Het dartelende veulen wordt door de moeder gadegeslagen
Foto: Jan Paulides Bij de merrie zijn de spenen goed te zien. Als het veulen na een jaar nog steeds gezoogd wil worden, trapt de moeder het weg; het veulen moet voor zichzelf kunnen zorgen. Na ongeveer 3 jaar is het veulen geslachtsrijp. Een konik kan net als een "gewoon" paard wel 20 jaar worden.


Interessante links:
www.konikpaarden.nl
www.arknature.nl

Foto: Huub Sukkel

Grootste wesp


De hoornaar kan tot 4 cm groot worden en is daarmee de grootste wespensoort van ons land. Hoornaars leven van insecten zoals spinnen en rupsen.


Ongevaarlijk

De hoornaar is in principe, net als andere wespen, ongevaarlijk voor mensen. Zijn afmeting doet echter ten onrechte vermoeden dat het een gevaarlijker dier zou zijn dan een gewone wesp. Het tegenovergestelde blijkt waar. De hoornaar is minder agressief dan gewone wespensoorten. Bovendien zijn wespensteken, in het algemeen, alleen gevaarlijk als men allergisch is (www.allergietest.nl) voor wespengif.


Veilige afstand

Wel is het noodzakelijk om een veilige afstand (ruim 5 meter) te houden van het nest.

De hoornaars zijn van de andere wespen te onderscheiden doordat ze groter zijn en aan de roodbruine kleur die op kop, thorax en poten voorkomt. De andere wespen zijn daar zwart of geel. De Europese hoornaar is de grootste sociale wesp van Europa, waarvan de koningin wel 40 mm lang kan worden. Gemiddeld is de koningin echter 23-35 mm lang. De werksters zijn 18-25 mm lang en de mannetjes 21-28 mm. De mannetjes hebben een lid meer aan hun voelsprieten dan de werksters.

Herten zijn er vaak panisch voor en slaan met de kop en lopen er voor weg.